Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it floats
  • they float

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het stroomt
  • zij stromen

Simple past

  • he/she/it floated
  • they floated

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het stroomde
  • zij stroomden

Present perfect

  • he/she/it has floated
  • they have floated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gestroomd
  • zij hebben gestroomd

Past perfect

  • he/she/it had floated
  • they had floated

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gestroomd
  • zij hadden gestroomd

Future

  • he/she/it will float
  • they will float

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal stromen
  • zij zult stromen

Future perfect

  • he/she/it will have floated
  • they will have floated

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gestroomd hebben
  • zij zult gestroomd hebben

Conditional present

  • he/she/it would float
  • they would float

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal stromen
  • zij zullen stromen

Conditional perfect

  • he/she/it would have floated
  • they would have floated

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gestroomd
  • zij zullen hebben gestroomd

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van float