Vervoeging van forebode

Engels

Nederlands

Present

  • I forebode
  • you forebode
  • he/she/it forebodes
  • we forebode
  • you forebode
  • they forebode

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik profeteer
  • jij profeteert
  • hij/zij/het profeteert
  • wij profeteren
  • jullie profeteren
  • zij profeteren

Simple past

  • I foreboded
  • you foreboded
  • he/she/it foreboded
  • we foreboded
  • you foreboded
  • they foreboded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik profeteerde
  • jij profeteerde
  • hij/zij/het profeteerde
  • wij profeteerden
  • jullie profeteerden
  • zij profeteerden

Present perfect

  • I have foreboded
  • you have foreboded
  • he/she/it has foreboded
  • we have foreboded
  • you have foreboded
  • they have foreboded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geprofeteerd
  • jij hebt geprofeteerd
  • hij/zij/het heeft geprofeteerd
  • wij hebben geprofeteerd
  • jullie hebben geprofeteerd
  • zij hebben geprofeteerd

Past perfect

  • I had foreboded
  • you had foreboded
  • he/she/it had foreboded
  • we had foreboded
  • you had foreboded
  • they had foreboded

Voltooid verleden tijd

  • ik had geprofeteerd
  • jij had geprofeteerd
  • hij/zij/het had geprofeteerd
  • wij hadden geprofeteerd
  • jullie hadden geprofeteerd
  • zij hadden geprofeteerd

Future

  • I will forebode
  • you will forebode
  • he/she/it will forebode
  • we will forebode
  • you will forebode
  • they will forebode

Toekomende tijd I

  • ik zal profeteren
  • jij zult profeteren
  • hij/zij/het zal profeteren
  • wij zullen profeteren
  • jullie zullen profeteren
  • zij zullen profeteren

Future perfect

  • I will have foreboded
  • you will have foreboded
  • he/she/it will have foreboded
  • we will have foreboded
  • you will have foreboded
  • they will have foreboded

Toekomende tijd II

  • ik zal geprofeteerd hebben
  • jij zult geprofeteerd hebben
  • hij/zij/het zal geprofeteerd hebben
  • wij zullen geprofeteerd hebben
  • jullie zullen geprofeteerd hebben
  • zij zullen geprofeteerd hebben

Conditional present

  • I would forebode
  • you would forebode
  • he/she/it would forebode
  • we would forebode
  • you would forebode
  • they would forebode

Conditionalis I

  • ik zou profeteren
  • jij zou profeteren
  • hij/zij/het zou profeteren
  • wij zouden profeteren
  • jullie zouden profeteren
  • zij zouden profeteren

Conditional perfect

  • I would have foreboded
  • you would have foreboded
  • he/she/it would have foreboded
  • we would have foreboded
  • you would have foreboded
  • they would have foreboded

Conditionalis II

  • ik zou hebben geprofeteerd
  • jij zou hebben geprofeteerd
  • hij/zij/het zou hebben geprofeteerd
  • wij zouden hebben geprofeteerd
  • jullie zouden hebben geprofeteerd
  • zij zouden hebben geprofeteerd

Imperative

  • you forebode
  • you forebode

Imperatief

  • jij profeteer
  • jullie profeteert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van forebode