Vervoeging van frisk
Onbepaalde wijs (infinitief): to frisk
Engels
Nederlands
Present
- I frisk
- you frisk
- he/she/it frisks
- we frisk
- you frisk
- they frisk
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ravot
- jij ravot
- hij/zij/het ravot
- wij ravotten
- jullie ravotten
- zij ravotten
Simple past
- I frisked
- you frisked
- he/she/it frisked
- we frisked
- you frisked
- they frisked
Onvoltooid verleden tijd
- ik ravotte
- jij ravotte
- hij/zij/het ravotte
- wij ravotten
- jullie ravotten
- zij ravotten
Present perfect
- I have frisked
- you have frisked
- he/she/it has frisked
- we have frisked
- you have frisked
- they have frisked
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geravot
- jij hebt geravot
- hij/zij/het heeft geravot
- wij hebben geravot
- jullie hebben geravot
- zij hebben geravot
Past perfect
- I had frisked
- you had frisked
- he/she/it had frisked
- we had frisked
- you had frisked
- they had frisked
Voltooid verleden tijd
- ik had geravot
- jij had geravot
- hij/zij/het had geravot
- wij hadden geravot
- jullie hadden geravot
- zij hadden geravot
Future
- I will frisk
- you will frisk
- he/she/it will frisk
- we will frisk
- you will frisk
- they will frisk
Toekomende tijd I
- ik zal ravotten
- jij zult ravotten
- hij/zij/het zal ravotten
- wij zullen ravotten
- jullie zullen ravotten
- zij zullen ravotten
Future perfect
- I will have frisked
- you will have frisked
- he/she/it will have frisked
- we will have frisked
- you will have frisked
- they will have frisked
Toekomende tijd II
- ik zal geravot hebben
- jij zult geravot hebben
- hij/zij/het zal geravot hebben
- wij zullen geravot hebben
- jullie zullen geravot hebben
- zij zullen geravot hebben
Conditional present
- I would frisk
- you would frisk
- he/she/it would frisk
- we would frisk
- you would frisk
- they would frisk
Conditionalis I
- ik zou ravotten
- jij zou ravotten
- hij/zij/het zou ravotten
- wij zouden ravotten
- jullie zouden ravotten
- zij zouden ravotten
Conditional perfect
- I would have frisked
- you would have frisked
- he/she/it would have frisked
- we would have frisked
- you would have frisked
- they would have frisked
Conditionalis II
- ik zou hebben geravot
- jij zou hebben geravot
- hij/zij/het zou hebben geravot
- wij zouden hebben geravot
- jullie zouden hebben geravot
- zij zouden hebben geravot
Imperative
- you frisk
- you frisk
Imperatief
- jij ravot
- jullie ravot