Vervoeging van gelijkmaken

Onbepaalde wijs (infinitief): gelijkmaken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik maak gelijk
  • jij maakt gelijk
  • hij/zij/het maakt gelijk
  • wij maken gelijk
  • jullie maken gelijk
  • zij maken gelijk

Present

  • I roll
  • you roll
  • he/she/it rolls
  • we roll
  • you roll
  • they roll

Onvoltooid verleden tijd

  • ik maakte gelijk
  • jij maakte gelijk
  • hij/zij/het maakte gelijk
  • wij maakten gelijk
  • jullie maakten gelijk
  • zij maakten gelijk

Simple past

  • I rolled
  • you rolled
  • he/she/it rolled
  • we rolled
  • you rolled
  • they rolled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelijkgemaakt
  • jij hebt gelijkgemaakt
  • hij/zij/het heeft gelijkgemaakt
  • wij hebben gelijkgemaakt
  • jullie hebben gelijkgemaakt
  • zij hebben gelijkgemaakt

Present perfect

  • I have rolled
  • you have rolled
  • he/she/it has rolled
  • we have rolled
  • you have rolled
  • they have rolled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelijkgemaakt
  • jij had gelijkgemaakt
  • hij/zij/het had gelijkgemaakt
  • wij hadden gelijkgemaakt
  • jullie hadden gelijkgemaakt
  • zij hadden gelijkgemaakt

Past perfect

  • I had rolled
  • you had rolled
  • he/she/it had rolled
  • we had rolled
  • you had rolled
  • they had rolled

Toekomende tijd I

  • ik zal gelijkmaken
  • jij zult gelijkmaken
  • hij/zij/het zal gelijkmaken
  • wij zullen gelijkmaken
  • jullie zullen gelijkmaken
  • zij zullen gelijkmaken

Future

  • I will roll
  • you will roll
  • he/she/it will roll
  • we will roll
  • you will roll
  • they will roll

Toekomende tijd II

  • ik zal gelijkgemaakt hebben
  • jij zult gelijkgemaakt hebben
  • hij/zij/het zal gelijkgemaakt hebben
  • wij zullen gelijkgemaakt hebben
  • jullie zullen gelijkgemaakt hebben
  • zij zullen gelijkgemaakt hebben

Future perfect

  • I will have rolled
  • you will have rolled
  • he/she/it will have rolled
  • we will have rolled
  • you will have rolled
  • they will have rolled

Conditionalis I

  • ik zou gelijkmaken
  • jij zou gelijkmaken
  • hij/zij/het zou gelijkmaken
  • wij zouden gelijkmaken
  • jullie zouden gelijkmaken
  • zij zouden gelijkmaken

Conditional present

  • I would roll
  • you would roll
  • he/she/it would roll
  • we would roll
  • you would roll
  • they would roll

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelijkgemaakt
  • jij zou hebben gelijkgemaakt
  • hij/zij/het zou hebben gelijkgemaakt
  • wij zouden hebben gelijkgemaakt
  • jullie zouden hebben gelijkgemaakt
  • zij zouden hebben gelijkgemaakt

Conditional perfect

  • I would have rolled
  • you would have rolled
  • he/she/it would have rolled
  • we would have rolled
  • you would have rolled
  • they would have rolled

Imperatief

  • jij maak gelijk
  • jullie maakt gelijk

Imperative

  • you roll
  • you roll

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van gelijkmaken