Vervoeging van ground

Engels

Nederlands

Present

  • I ground
  • you ground
  • he/she/it grounds
  • we ground
  • you ground
  • they ground

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik grondvest
  • jij grondvest
  • hij/zij/het grondvest
  • wij grondvesten
  • jullie grondvesten
  • zij grondvesten

Simple past

  • I grounded
  • you grounded
  • he/she/it grounded
  • we grounded
  • you grounded
  • they grounded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik grondvestte
  • jij grondvestte
  • hij/zij/het grondvestte
  • wij grondvestten
  • jullie grondvestten
  • zij grondvestten

Present perfect

  • I have grounded
  • you have grounded
  • he/she/it has grounded
  • we have grounded
  • you have grounded
  • they have grounded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegrondvest
  • jij hebt gegrondvest
  • hij/zij/het heeft gegrondvest
  • wij hebben gegrondvest
  • jullie hebben gegrondvest
  • zij hebben gegrondvest

Past perfect

  • I had grounded
  • you had grounded
  • he/she/it had grounded
  • we had grounded
  • you had grounded
  • they had grounded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegrondvest
  • jij had gegrondvest
  • hij/zij/het had gegrondvest
  • wij hadden gegrondvest
  • jullie hadden gegrondvest
  • zij hadden gegrondvest

Future

  • I will ground
  • you will ground
  • he/she/it will ground
  • we will ground
  • you will ground
  • they will ground

Toekomende tijd I

  • ik zal grondvesten
  • jij zult grondvesten
  • hij/zij/het zal grondvesten
  • wij zullen grondvesten
  • jullie zullen grondvesten
  • zij zullen grondvesten

Future perfect

  • I will have grounded
  • you will have grounded
  • he/she/it will have grounded
  • we will have grounded
  • you will have grounded
  • they will have grounded

Toekomende tijd II

  • ik zal gegrondvest hebben
  • jij zult gegrondvest hebben
  • hij/zij/het zal gegrondvest hebben
  • wij zullen gegrondvest hebben
  • jullie zullen gegrondvest hebben
  • zij zullen gegrondvest hebben

Conditional present

  • I would ground
  • you would ground
  • he/she/it would ground
  • we would ground
  • you would ground
  • they would ground

Conditionalis I

  • ik zou grondvesten
  • jij zou grondvesten
  • hij/zij/het zou grondvesten
  • wij zouden grondvesten
  • jullie zouden grondvesten
  • zij zouden grondvesten

Conditional perfect

  • I would have grounded
  • you would have grounded
  • he/she/it would have grounded
  • we would have grounded
  • you would have grounded
  • they would have grounded

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegrondvest
  • jij zou hebben gegrondvest
  • hij/zij/het zou hebben gegrondvest
  • wij zouden hebben gegrondvest
  • jullie zouden hebben gegrondvest
  • zij zouden hebben gegrondvest

Imperative

  • you ground
  • you ground

Imperatief

  • jij grondvest
  • jullie grondvest

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van ground