Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it growls
  • they growl

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het hinnikt
  • zij hinniken

Simple past

  • he/she/it growled
  • they growled

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het hinnikte
  • zij hinnikten

Present perfect

  • he/she/it has growled
  • they have growled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gehinnikt
  • zij hebben gehinnikt

Past perfect

  • he/she/it had growled
  • they had growled

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gehinnikt
  • zij hadden gehinnikt

Future

  • he/she/it will growl
  • they will growl

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal hinniken
  • zij zult hinniken

Future perfect

  • he/she/it will have growled
  • they will have growled

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gehinnikt hebben
  • zij zult gehinnikt hebben

Conditional present

  • he/she/it would growl
  • they would growl

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal hinniken
  • zij zullen hinniken

Conditional perfect

  • he/she/it would have growled
  • they would have growled

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gehinnikt
  • zij zullen hebben gehinnikt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van growl