Vervoeging van hekelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik hekel
- jij hekelt
- hij/zij/het hekelt
- wij hekelen
- jullie hekelen
- zij hekelen
Present
- I denounce
- you denounce
- he/she/it denounces
- we denounce
- you denounce
- they denounce
Onvoltooid verleden tijd
- ik hekelde
- jij hekelde
- hij/zij/het hekelde
- wij hekelden
- jullie hekelden
- zij hekelden
Simple past
- I denounced
- you denounced
- he/she/it denounced
- we denounced
- you denounced
- they denounced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehekeld
- jij hebt gehekeld
- hij/zij/het heeft gehekeld
- wij hebben gehekeld
- jullie hebben gehekeld
- zij hebben gehekeld
Present perfect
- I have denounced
- you have denounced
- he/she/it has denounced
- we have denounced
- you have denounced
- they have denounced
Voltooid verleden tijd
- ik had gehekeld
- jij had gehekeld
- hij/zij/het had gehekeld
- wij hadden gehekeld
- jullie hadden gehekeld
- zij hadden gehekeld
Past perfect
- I had denounced
- you had denounced
- he/she/it had denounced
- we had denounced
- you had denounced
- they had denounced
Toekomende tijd I
- ik zal hekelen
- jij zult hekelen
- hij/zij/het zal hekelen
- wij zullen hekelen
- jullie zullen hekelen
- zij zullen hekelen
Future
- I will denounce
- you will denounce
- he/she/it will denounce
- we will denounce
- you will denounce
- they will denounce
Toekomende tijd II
- ik zal gehekeld hebben
- jij zult gehekeld hebben
- hij/zij/het zal gehekeld hebben
- wij zullen gehekeld hebben
- jullie zullen gehekeld hebben
- zij zullen gehekeld hebben
Future perfect
- I will have denounced
- you will have denounced
- he/she/it will have denounced
- we will have denounced
- you will have denounced
- they will have denounced
Conditionalis I
- ik zou hekelen
- jij zou hekelen
- hij/zij/het zou hekelen
- wij zouden hekelen
- jullie zouden hekelen
- zij zouden hekelen
Conditional present
- I would denounce
- you would denounce
- he/she/it would denounce
- we would denounce
- you would denounce
- they would denounce
Conditionalis II
- ik zou hebben gehekeld
- jij zou hebben gehekeld
- hij/zij/het zou hebben gehekeld
- wij zouden hebben gehekeld
- jullie zouden hebben gehekeld
- zij zouden hebben gehekeld
Conditional perfect
- I would have denounced
- you would have denounced
- he/she/it would have denounced
- we would have denounced
- you would have denounced
- they would have denounced
Imperatief
- jij hekel
- jullie hekelt
Imperative
- you denounce
- you denounce