Vervoeging van help

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it helps
  • they help

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het baat
  • zij baten

Simple past

  • he/she/it helped
  • they helped

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het baatte
  • zij baatten

Present perfect

  • he/she/it has helped
  • they have helped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gebaat
  • zij hebben gebaat

Past perfect

  • he/she/it had helped
  • they had helped

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gebaat
  • zij hadden gebaat

Future

  • he/she/it will help
  • they will help

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal baten
  • zij zult baten

Future perfect

  • he/she/it will have helped
  • they will have helped

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gebaat hebben
  • zij zult gebaat hebben

Conditional present

  • he/she/it would help
  • they would help

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal baten
  • zij zullen baten

Conditional perfect

  • he/she/it would have helped
  • they would have helped

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gebaat
  • zij zullen hebben gebaat

Verwijzingen

Bekijk 10 definitie(s) van help