Vervoeging van houwen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik houw
- jij houwt
- hij/zij/het houwt
- wij houwen
- jullie houwen
- zij houwen
Présent
- je heurte
- tu heurtes
- il/elle heurte
- nous heurtons
- vous heurtez
- ils/elles heurtent
Onvoltooid verleden tijd
- ik hieuw
- jij hieuw
- hij/zij/het hieuw
- wij hieuwen
- jullie hieuwen
- zij hieuwen
Indicatif imparfait
- je heurtais
- tu heurtais
- il/elle heurtait
- nous heurtions
- vous heurtiez
- ils/elles heurtaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gehouwen
- jij hebt gehouwen
- hij/zij/het heeft gehouwen
- wij hebben gehouwen
- jullie hebben gehouwen
- zij hebben gehouwen
Indicatif passé composé
- j'ai heurté
- tu as heurté
- il/elle a heurté
- nous avons heurté
- vous avez heurté
- ils/elles ont heurté
Voltooid verleden tijd
- ik had gehouwen
- jij had gehouwen
- hij/zij/het had gehouwen
- wij hadden gehouwen
- jullie hadden gehouwen
- zij hadden gehouwen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais heurté
- tu avais heurté
- il/elle avait heurté
- nous avions heurté
- vous aviez heurté
- ils/elles avaient heurté
Toekomende tijd I
- ik zal houwen
- jij zult houwen
- hij/zij/het zal houwen
- wij zullen houwen
- jullie zullen houwen
- zij zullen houwen
Indicatif futur
- je heurterai
- tu heurteras
- il/elle heurtera
- nous heurterons
- vous heurterez
- ils/elles heurteront
Toekomende tijd II
- ik zal gehouwen hebben
- jij zult gehouwen hebben
- hij/zij/het zal gehouwen hebben
- wij zullen gehouwen hebben
- jullie zullen gehouwen hebben
- zij zullen gehouwen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai heurté
- tu auras heurté
- il/elle aura heurté
- nous aurons heurté
- vous aurez heurté
- ils/elles auront heurté
Conditionalis I
- ik zou houwen
- jij zou houwen
- hij/zij/het zou houwen
- wij zouden houwen
- jullie zouden houwen
- zij zouden houwen
Conditionnel présent
- je heurterais
- tu heurterais
- il/elle heurterait
- nous heurterions
- vous heurteriez
- ils/elles heurteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gehouwen
- jij zou hebben gehouwen
- hij/zij/het zou hebben gehouwen
- wij zouden hebben gehouwen
- jullie zouden hebben gehouwen
- zij zouden hebben gehouwen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais heurté
- tu aurais heurté
- il/elle aurait heurté
- nous aurions heurté
- vous auriez heurté
- ils/elles auraient heurté
Imperatief
- jij houw
- jullie houwt
Impératif
- tu heurte
- vous heurtez