Vervoeging van impact

Engels

Nederlands

Present

  • I impact
  • you impact
  • he/she/it impacts
  • we impact
  • you impact
  • they impact

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik comprimeer
  • jij comprimeert
  • hij/zij/het comprimeert
  • wij comprimeren
  • jullie comprimeren
  • zij comprimeren

Simple past

  • I impacted
  • you impacted
  • he/she/it impacted
  • we impacted
  • you impacted
  • they impacted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik comprimeerde
  • jij comprimeerde
  • hij/zij/het comprimeerde
  • wij comprimeerden
  • jullie comprimeerden
  • zij comprimeerden

Present perfect

  • I have impacted
  • you have impacted
  • he/she/it has impacted
  • we have impacted
  • you have impacted
  • they have impacted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecomprimeerd
  • jij hebt gecomprimeerd
  • hij/zij/het heeft gecomprimeerd
  • wij hebben gecomprimeerd
  • jullie hebben gecomprimeerd
  • zij hebben gecomprimeerd

Past perfect

  • I had impacted
  • you had impacted
  • he/she/it had impacted
  • we had impacted
  • you had impacted
  • they had impacted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecomprimeerd
  • jij had gecomprimeerd
  • hij/zij/het had gecomprimeerd
  • wij hadden gecomprimeerd
  • jullie hadden gecomprimeerd
  • zij hadden gecomprimeerd

Future

  • I will impact
  • you will impact
  • he/she/it will impact
  • we will impact
  • you will impact
  • they will impact

Toekomende tijd I

  • ik zal comprimeren
  • jij zult comprimeren
  • hij/zij/het zal comprimeren
  • wij zullen comprimeren
  • jullie zullen comprimeren
  • zij zullen comprimeren

Future perfect

  • I will have impacted
  • you will have impacted
  • he/she/it will have impacted
  • we will have impacted
  • you will have impacted
  • they will have impacted

Toekomende tijd II

  • ik zal gecomprimeerd hebben
  • jij zult gecomprimeerd hebben
  • hij/zij/het zal gecomprimeerd hebben
  • wij zullen gecomprimeerd hebben
  • jullie zullen gecomprimeerd hebben
  • zij zullen gecomprimeerd hebben

Conditional present

  • I would impact
  • you would impact
  • he/she/it would impact
  • we would impact
  • you would impact
  • they would impact

Conditionalis I

  • ik zou comprimeren
  • jij zou comprimeren
  • hij/zij/het zou comprimeren
  • wij zouden comprimeren
  • jullie zouden comprimeren
  • zij zouden comprimeren

Conditional perfect

  • I would have impacted
  • you would have impacted
  • he/she/it would have impacted
  • we would have impacted
  • you would have impacted
  • they would have impacted

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecomprimeerd
  • jij zou hebben gecomprimeerd
  • hij/zij/het zou hebben gecomprimeerd
  • wij zouden hebben gecomprimeerd
  • jullie zouden hebben gecomprimeerd
  • zij zouden hebben gecomprimeerd

Imperative

  • you impact
  • you impact

Imperatief

  • jij comprimeer
  • jullie comprimeert

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van impact