Vervoeging van inhouden

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik houd in
  • jij houdt in
  • hij/zij/het houdt in
  • wij houden in
  • jullie houden in
  • zij houden in

Indicativo presente

  • yo deduzco
  • deduces
  • él/ella deduce
  • nosotros deducimos
  • vosotros deducís
  • ellos/ellas deducen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hield in
  • jij hield in
  • hij/zij/het hield in
  • wij hielden in
  • jullie hielden in
  • zij hielden in

Indefinido

  • yo deduje
  • dedujiste
  • él/ella dedujo
  • nosotros dedujimos
  • vosotros dedujisteis
  • ellos/ellas dedujeron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingehouden
  • jij hebt ingehouden
  • hij/zij/het heeft ingehouden
  • wij hebben ingehouden
  • jullie hebben ingehouden
  • zij hebben ingehouden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he deducido
  • has deducido
  • él/ella ha deducido
  • nosotros hemos deducido
  • vosotros habéis deducido
  • ellos/ellas han deducido

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingehouden
  • jij had ingehouden
  • hij/zij/het had ingehouden
  • wij hadden ingehouden
  • jullie hadden ingehouden
  • zij hadden ingehouden

Pluscuamperfecto

  • yo había deducido
  • habías deducido
  • él/ella había deducido
  • nosotros habíamos deducido
  • vosotros habíais deducido
  • ellos/ellas habían deducido

Toekomende tijd I

  • ik zal inhouden
  • jij zult inhouden
  • hij/zij/het zal inhouden
  • wij zullen inhouden
  • jullie zullen inhouden
  • zij zullen inhouden

Futuro I

  • yo deduciré
  • deducirás
  • él/ella deducirá
  • nosotros deduciremos
  • vosotros deduciréis
  • ellos/ellas deducirán

Toekomende tijd II

  • ik zal ingehouden hebben
  • jij zult ingehouden hebben
  • hij/zij/het zal ingehouden hebben
  • wij zullen ingehouden hebben
  • jullie zullen ingehouden hebben
  • zij zullen ingehouden hebben

Futuro perfecto

  • yo habré deducido
  • habrás deducido
  • él/ella habrá deducido
  • nosotros habremos deducido
  • vosotros habréis deducido
  • ellos/ellas habrán deducido

Conditionalis I

  • ik zou inhouden
  • jij zou inhouden
  • hij/zij/het zou inhouden
  • wij zouden inhouden
  • jullie zouden inhouden
  • zij zouden inhouden

Condicional

  • yo deduciría
  • deducirías
  • él/ella deduciría
  • nosotros deduciríamos
  • vosotros deduciríais
  • ellos/ellas deducirían

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingehouden
  • jij zou hebben ingehouden
  • hij/zij/het zou hebben ingehouden
  • wij zouden hebben ingehouden
  • jullie zouden hebben ingehouden
  • zij zouden hebben ingehouden

Condicional perfecto

  • yo habría deducido
  • habrías deducido
  • él/ella habría deducido
  • nosotros habríamos deducido
  • vosotros habríais deducido
  • ellos/ellas habrían deducido

Imperatief

  • jij houd in
  • jullie houdt in

Imperativo presente

  • deduce
  • vosotros deducid

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van inhouden