Vervoeging van injure
Onbepaalde wijs (infinitief): to injure
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it injures
- they injure
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het gaat stuk
- zij gaan stuk
Simple past
- he/she/it injured
- they injured
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het ging stuk
- zij gingen stuk
Present perfect
- he/she/it has injured
- they have injured
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is stukgegaan
- zij zijn stukgegaan
Past perfect
- he/she/it had injured
- they had injured
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was stukgegaan
- zij waren stukgegaan
Future
- he/she/it will injure
- they will injure
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal stukgaan
- zij zult stukgaan
Future perfect
- he/she/it will have injured
- they will have injured
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal stukgegaan zijn
- zij zult stukgegaan zijn
Conditional present
- he/she/it would injure
- they would injure
Conditionalis I
- hij/zij/het zal stukgaan
- zij zullen stukgaan
Conditional perfect
- he/she/it would have injured
- they would have injured
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn stukgegaan
- zij zullen zijn stukgegaan