Vervoeging van interbreed

Onbepaalde wijs (infinitief): to interbreed

Engels

Nederlands

Present

  • I interbreed
  • you interbreed
  • he/she/it interbreeds
  • we interbreed
  • you interbreed
  • they interbreed

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hybridiseer
  • jij hybridiseert
  • hij/zij/het hybridiseert
  • wij hybridiseren
  • jullie hybridiseren
  • zij hybridiseren

Simple past

  • I interbred
  • you interbred
  • he/she/it interbred
  • we interbred
  • you interbred
  • they interbred

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hybridiseerde
  • jij hybridiseerde
  • hij/zij/het hybridiseerde
  • wij hybridiseerden
  • jullie hybridiseerden
  • zij hybridiseerden

Present perfect

  • I have interbred
  • you have interbred
  • he/she/it has interbred
  • we have interbred
  • you have interbred
  • they have interbred

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehybridiseerd
  • jij hebt gehybridiseerd
  • hij/zij/het heeft gehybridiseerd
  • wij hebben gehybridiseerd
  • jullie hebben gehybridiseerd
  • zij hebben gehybridiseerd

Past perfect

  • I had interbred
  • you had interbred
  • he/she/it had interbred
  • we had interbred
  • you had interbred
  • they had interbred

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehybridiseerd
  • jij had gehybridiseerd
  • hij/zij/het had gehybridiseerd
  • wij hadden gehybridiseerd
  • jullie hadden gehybridiseerd
  • zij hadden gehybridiseerd

Future

  • I will interbreed
  • you will interbreed
  • he/she/it will interbreed
  • we will interbreed
  • you will interbreed
  • they will interbreed

Toekomende tijd I

  • ik zal hybridiseren
  • jij zult hybridiseren
  • hij/zij/het zal hybridiseren
  • wij zullen hybridiseren
  • jullie zullen hybridiseren
  • zij zullen hybridiseren

Future perfect

  • I will have interbred
  • you will have interbred
  • he/she/it will have interbred
  • we will have interbred
  • you will have interbred
  • they will have interbred

Toekomende tijd II

  • ik zal gehybridiseerd hebben
  • jij zult gehybridiseerd hebben
  • hij/zij/het zal gehybridiseerd hebben
  • wij zullen gehybridiseerd hebben
  • jullie zullen gehybridiseerd hebben
  • zij zullen gehybridiseerd hebben

Conditional present

  • I would interbreed
  • you would interbreed
  • he/she/it would interbreed
  • we would interbreed
  • you would interbreed
  • they would interbreed

Conditionalis I

  • ik zou hybridiseren
  • jij zou hybridiseren
  • hij/zij/het zou hybridiseren
  • wij zouden hybridiseren
  • jullie zouden hybridiseren
  • zij zouden hybridiseren

Conditional perfect

  • I would have interbred
  • you would have interbred
  • he/she/it would have interbred
  • we would have interbred
  • you would have interbred
  • they would have interbred

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehybridiseerd
  • jij zou hebben gehybridiseerd
  • hij/zij/het zou hebben gehybridiseerd
  • wij zouden hebben gehybridiseerd
  • jullie zouden hebben gehybridiseerd
  • zij zouden hebben gehybridiseerd

Imperative

  • you interbreed
  • you interbreed

Imperatief

  • jij hybridiseer
  • jullie hybridiseert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van interbreed