Vervoeging van intoxicate
Onbepaalde wijs (infinitief): to intoxicate
Engels
Nederlands
Present
- I intoxicate
- you intoxicate
- he/she/it intoxicates
- we intoxicate
- you intoxicate
- they intoxicate
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik benevel
- jij benevelt
- hij/zij/het benevelt
- wij benevelen
- jullie benevelen
- zij benevelen
Simple past
- I intoxicated
- you intoxicated
- he/she/it intoxicated
- we intoxicated
- you intoxicated
- they intoxicated
Onvoltooid verleden tijd
- ik benevelde
- jij benevelde
- hij/zij/het benevelde
- wij benevelden
- jullie benevelden
- zij benevelden
Present perfect
- I have intoxicated
- you have intoxicated
- he/she/it has intoxicated
- we have intoxicated
- you have intoxicated
- they have intoxicated
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb beneveld
- jij hebt beneveld
- hij/zij/het heeft beneveld
- wij hebben beneveld
- jullie hebben beneveld
- zij hebben beneveld
Past perfect
- I had intoxicated
- you had intoxicated
- he/she/it had intoxicated
- we had intoxicated
- you had intoxicated
- they had intoxicated
Voltooid verleden tijd
- ik had beneveld
- jij had beneveld
- hij/zij/het had beneveld
- wij hadden beneveld
- jullie hadden beneveld
- zij hadden beneveld
Future
- I will intoxicate
- you will intoxicate
- he/she/it will intoxicate
- we will intoxicate
- you will intoxicate
- they will intoxicate
Toekomende tijd I
- ik zal benevelen
- jij zult benevelen
- hij/zij/het zal benevelen
- wij zullen benevelen
- jullie zullen benevelen
- zij zullen benevelen
Future perfect
- I will have intoxicated
- you will have intoxicated
- he/she/it will have intoxicated
- we will have intoxicated
- you will have intoxicated
- they will have intoxicated
Toekomende tijd II
- ik zal beneveld hebben
- jij zult beneveld hebben
- hij/zij/het zal beneveld hebben
- wij zullen beneveld hebben
- jullie zullen beneveld hebben
- zij zullen beneveld hebben
Conditional present
- I would intoxicate
- you would intoxicate
- he/she/it would intoxicate
- we would intoxicate
- you would intoxicate
- they would intoxicate
Conditionalis I
- ik zou benevelen
- jij zou benevelen
- hij/zij/het zou benevelen
- wij zouden benevelen
- jullie zouden benevelen
- zij zouden benevelen
Conditional perfect
- I would have intoxicated
- you would have intoxicated
- he/she/it would have intoxicated
- we would have intoxicated
- you would have intoxicated
- they would have intoxicated
Conditionalis II
- ik zou hebben beneveld
- jij zou hebben beneveld
- hij/zij/het zou hebben beneveld
- wij zouden hebben beneveld
- jullie zouden hebben beneveld
- zij zouden hebben beneveld
Imperative
- you intoxicate
- you intoxicate
Imperatief
- jij benevel
- jullie benevelt