Vervoeging van inwikkelen

Onbepaalde wijs (infinitief): inwikkelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wikkel in
  • jij wikkelt in
  • hij/zij/het wikkelt in
  • wij wikkelen in
  • jullie wikkelen in
  • zij wikkelen in

Present

  • I enclose
  • you enclose
  • he/she/it encloses
  • we enclose
  • you enclose
  • they enclose

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wikkelde in
  • jij wikkelde in
  • hij/zij/het wikkelde in
  • wij wikkelden in
  • jullie wikkelden in
  • zij wikkelden in

Simple past

  • I enclosed
  • you enclosed
  • he/she/it enclosed
  • we enclosed
  • you enclosed
  • they enclosed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ingewikkeld
  • jij hebt ingewikkeld
  • hij/zij/het heeft ingewikkeld
  • wij hebben ingewikkeld
  • jullie hebben ingewikkeld
  • zij hebben ingewikkeld

Present perfect

  • I have enclosed
  • you have enclosed
  • he/she/it has enclosed
  • we have enclosed
  • you have enclosed
  • they have enclosed

Voltooid verleden tijd

  • ik had ingewikkeld
  • jij had ingewikkeld
  • hij/zij/het had ingewikkeld
  • wij hadden ingewikkeld
  • jullie hadden ingewikkeld
  • zij hadden ingewikkeld

Past perfect

  • I had enclosed
  • you had enclosed
  • he/she/it had enclosed
  • we had enclosed
  • you had enclosed
  • they had enclosed

Toekomende tijd I

  • ik zal inwikkelen
  • jij zult inwikkelen
  • hij/zij/het zal inwikkelen
  • wij zullen inwikkelen
  • jullie zullen inwikkelen
  • zij zullen inwikkelen

Future

  • I will enclose
  • you will enclose
  • he/she/it will enclose
  • we will enclose
  • you will enclose
  • they will enclose

Toekomende tijd II

  • ik zal ingewikkeld hebben
  • jij zult ingewikkeld hebben
  • hij/zij/het zal ingewikkeld hebben
  • wij zullen ingewikkeld hebben
  • jullie zullen ingewikkeld hebben
  • zij zullen ingewikkeld hebben

Future perfect

  • I will have enclosed
  • you will have enclosed
  • he/she/it will have enclosed
  • we will have enclosed
  • you will have enclosed
  • they will have enclosed

Conditionalis I

  • ik zou inwikkelen
  • jij zou inwikkelen
  • hij/zij/het zou inwikkelen
  • wij zouden inwikkelen
  • jullie zouden inwikkelen
  • zij zouden inwikkelen

Conditional present

  • I would enclose
  • you would enclose
  • he/she/it would enclose
  • we would enclose
  • you would enclose
  • they would enclose

Conditionalis II

  • ik zou hebben ingewikkeld
  • jij zou hebben ingewikkeld
  • hij/zij/het zou hebben ingewikkeld
  • wij zouden hebben ingewikkeld
  • jullie zouden hebben ingewikkeld
  • zij zouden hebben ingewikkeld

Conditional perfect

  • I would have enclosed
  • you would have enclosed
  • he/she/it would have enclosed
  • we would have enclosed
  • you would have enclosed
  • they would have enclosed

Imperatief

  • jij wikkel in
  • jullie wikkelt in

Imperative

  • you enclose
  • you enclose

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inwikkelen