Vervoeging van inzwachtelen

Onbepaalde wijs (infinitief): inzwachtelen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik inzwachtel
  • jij inzwachtelt
  • hij/zij/het inzwachtelt
  • wij inzwachtelen
  • jullie inzwachtelen
  • zij inzwachtelen

Présent

  • j'emmaillote
  • tu emmaillotes
  • il/elle emmaillote
  • nous emmaillotons
  • vous emmaillotez
  • ils/elles emmaillotent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik inzwachtelde
  • jij inzwachtelde
  • hij/zij/het inzwachtelde
  • wij inzwachtelden
  • jullie inzwachtelden
  • zij inzwachtelden

Indicatif imparfait

  • j'emmaillotais
  • tu emmaillotais
  • il/elle emmaillotait
  • nous emmaillotions
  • vous emmaillotiez
  • ils/elles emmaillotaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb inzwachteld
  • jij hebt inzwachteld
  • hij/zij/het heeft inzwachteld
  • wij hebben inzwachteld
  • jullie hebben inzwachteld
  • zij hebben inzwachteld

Indicatif passé composé

  • j'ai emmailloté
  • tu as emmailloté
  • il/elle a emmailloté
  • nous avons emmailloté
  • vous avez emmailloté
  • ils/elles ont emmailloté

Voltooid verleden tijd

  • ik had inzwachteld
  • jij had inzwachteld
  • hij/zij/het had inzwachteld
  • wij hadden inzwachteld
  • jullie hadden inzwachteld
  • zij hadden inzwachteld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais emmailloté
  • tu avais emmailloté
  • il/elle avait emmailloté
  • nous avions emmailloté
  • vous aviez emmailloté
  • ils/elles avaient emmailloté

Toekomende tijd I

  • ik zal inzwachtelen
  • jij zult inzwachtelen
  • hij/zij/het zal inzwachtelen
  • wij zullen inzwachtelen
  • jullie zullen inzwachtelen
  • zij zullen inzwachtelen

Indicatif futur

  • j'emmailloterai
  • tu emmailloteras
  • il/elle emmaillotera
  • nous emmailloterons
  • vous emmailloterez
  • ils/elles emmailloteront

Toekomende tijd II

  • ik zal inzwachteld hebben
  • jij zult inzwachteld hebben
  • hij/zij/het zal inzwachteld hebben
  • wij zullen inzwachteld hebben
  • jullie zullen inzwachteld hebben
  • zij zullen inzwachteld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai emmailloté
  • tu auras emmailloté
  • il/elle aura emmailloté
  • nous aurons emmailloté
  • vous aurez emmailloté
  • ils/elles auront emmailloté

Conditionalis I

  • ik zou inzwachtelen
  • jij zou inzwachtelen
  • hij/zij/het zou inzwachtelen
  • wij zouden inzwachtelen
  • jullie zouden inzwachtelen
  • zij zouden inzwachtelen

Conditionnel présent

  • j'emmailloterais
  • tu emmailloterais
  • il/elle emmailloterait
  • nous emmailloterions
  • vous emmailloteriez
  • ils/elles emmailloteraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben inzwachteld
  • jij zou hebben inzwachteld
  • hij/zij/het zou hebben inzwachteld
  • wij zouden hebben inzwachteld
  • jullie zouden hebben inzwachteld
  • zij zouden hebben inzwachteld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais emmailloté
  • tu aurais emmailloté
  • il/elle aurait emmailloté
  • nous aurions emmailloté
  • vous auriez emmailloté
  • ils/elles auraient emmailloté

Imperatief

  • jij inzwachtel
  • jullie inzwachtelt

Impératif

  • tu emmaillote
  • vous emmaillotez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van inzwachtelen