Vervoeging van kabbelen
Onbepaalde wijs (infinitief): kabbelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het kabbelt
- zij kabbelen
Indicativo presente
- él/ella chapotea
- ellos/ellas chapotean
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het kabbelde
- zij kabbelden
Indefinido
- él/ella chapoteó
- ellos/ellas chapotearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gekabbeld
- zij hebben gekabbeld
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha chapoteado
- ellos/ellas han chapoteado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gekabbeld
- zij hadden gekabbeld
Pluscuamperfecto
- él/ella había chapoteado
- ellos/ellas habían chapoteado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal kabbelen
- zij zult kabbelen
Futuro I
- él/ella chapoteará
- ellos/ellas chapotearán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gekabbeld hebben
- zij zult gekabbeld hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá chapoteado
- ellos/ellas habrán chapoteado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal kabbelen
- zij zullen kabbelen
Condicional
- él/ella chapotearía
- ellos/ellas chapotearían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gekabbeld
- zij zullen hebben gekabbeld
Condicional perfecto
- él/ella habría chapoteado
- ellos/ellas habrían chapoteado