Vervoeging van klokken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik klok
- jij klokt
- hij/zij/het klokt
- wij klokken
- jullie klokken
- zij klokken
Indicativo presente
- yo gorgoteo
- tú gorgoteas
- él/ella gorgotea
- nosotros gorgoteamos
- vosotros gorgoteáis
- ellos/ellas gorgotean
Onvoltooid verleden tijd
- ik klokte
- jij klokte
- hij/zij/het klokte
- wij klokten
- jullie klokten
- zij klokten
Indefinido
- yo gorgoteé
- tú gorgoteaste
- él/ella gorgoteó
- nosotros gorgoteamos
- vosotros gorgoteasteis
- ellos/ellas gorgotearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geklokt
- jij hebt geklokt
- hij/zij/het heeft geklokt
- wij hebben geklokt
- jullie hebben geklokt
- zij hebben geklokt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he gorgoteado
- tú has gorgoteado
- él/ella ha gorgoteado
- nosotros hemos gorgoteado
- vosotros habéis gorgoteado
- ellos/ellas han gorgoteado
Voltooid verleden tijd
- ik had geklokt
- jij had geklokt
- hij/zij/het had geklokt
- wij hadden geklokt
- jullie hadden geklokt
- zij hadden geklokt
Pluscuamperfecto
- yo había gorgoteado
- tú habías gorgoteado
- él/ella había gorgoteado
- nosotros habíamos gorgoteado
- vosotros habíais gorgoteado
- ellos/ellas habían gorgoteado
Toekomende tijd I
- ik zal klokken
- jij zult klokken
- hij/zij/het zal klokken
- wij zullen klokken
- jullie zullen klokken
- zij zullen klokken
Futuro I
- yo gorgotearé
- tú gorgotearás
- él/ella gorgoteará
- nosotros gorgotearemos
- vosotros gorgotearéis
- ellos/ellas gorgotearán
Toekomende tijd II
- ik zal geklokt hebben
- jij zult geklokt hebben
- hij/zij/het zal geklokt hebben
- wij zullen geklokt hebben
- jullie zullen geklokt hebben
- zij zullen geklokt hebben
Futuro perfecto
- yo habré gorgoteado
- tú habrás gorgoteado
- él/ella habrá gorgoteado
- nosotros habremos gorgoteado
- vosotros habréis gorgoteado
- ellos/ellas habrán gorgoteado
Conditionalis I
- ik zou klokken
- jij zou klokken
- hij/zij/het zou klokken
- wij zouden klokken
- jullie zouden klokken
- zij zouden klokken
Condicional
- yo gorgotearía
- tú gorgotearías
- él/ella gorgotearía
- nosotros gorgotearíamos
- vosotros gorgotearíais
- ellos/ellas gorgotearían
Conditionalis II
- ik zou hebben geklokt
- jij zou hebben geklokt
- hij/zij/het zou hebben geklokt
- wij zouden hebben geklokt
- jullie zouden hebben geklokt
- zij zouden hebben geklokt
Condicional perfecto
- yo habría gorgoteado
- tú habrías gorgoteado
- él/ella habría gorgoteado
- nosotros habríamos gorgoteado
- vosotros habríais gorgoteado
- ellos/ellas habrían gorgoteado
Imperatief
- jij klok
- jullie klokt
Imperativo presente
- tú gorgotea
- vosotros gorgotead