Vervoeging van knallen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik knal
  • jij knalt
  • hij/zij/het knalt
  • wij knallen
  • jullie knallen
  • zij knallen

Present

  • I detonate
  • you detonate
  • he/she/it detonates
  • we detonate
  • you detonate
  • they detonate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik knalde
  • jij knalde
  • hij/zij/het knalde
  • wij knalden
  • jullie knalden
  • zij knalden

Simple past

  • I detonated
  • you detonated
  • he/she/it detonated
  • we detonated
  • you detonated
  • they detonated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geknald
  • jij hebt geknald
  • hij/zij/het heeft geknald
  • wij hebben geknald
  • jullie hebben geknald
  • zij hebben geknald

Present perfect

  • I have detonated
  • you have detonated
  • he/she/it has detonated
  • we have detonated
  • you have detonated
  • they have detonated

Voltooid verleden tijd

  • ik had geknald
  • jij had geknald
  • hij/zij/het had geknald
  • wij hadden geknald
  • jullie hadden geknald
  • zij hadden geknald

Past perfect

  • I had detonated
  • you had detonated
  • he/she/it had detonated
  • we had detonated
  • you had detonated
  • they had detonated

Toekomende tijd I

  • ik zal knallen
  • jij zult knallen
  • hij/zij/het zal knallen
  • wij zullen knallen
  • jullie zullen knallen
  • zij zullen knallen

Future

  • I will detonate
  • you will detonate
  • he/she/it will detonate
  • we will detonate
  • you will detonate
  • they will detonate

Toekomende tijd II

  • ik zal geknald hebben
  • jij zult geknald hebben
  • hij/zij/het zal geknald hebben
  • wij zullen geknald hebben
  • jullie zullen geknald hebben
  • zij zullen geknald hebben

Future perfect

  • I will have detonated
  • you will have detonated
  • he/she/it will have detonated
  • we will have detonated
  • you will have detonated
  • they will have detonated

Conditionalis I

  • ik zou knallen
  • jij zou knallen
  • hij/zij/het zou knallen
  • wij zouden knallen
  • jullie zouden knallen
  • zij zouden knallen

Conditional present

  • I would detonate
  • you would detonate
  • he/she/it would detonate
  • we would detonate
  • you would detonate
  • they would detonate

Conditionalis II

  • ik zou hebben geknald
  • jij zou hebben geknald
  • hij/zij/het zou hebben geknald
  • wij zouden hebben geknald
  • jullie zouden hebben geknald
  • zij zouden hebben geknald

Conditional perfect

  • I would have detonated
  • you would have detonated
  • he/she/it would have detonated
  • we would have detonated
  • you would have detonated
  • they would have detonated

Imperatief

  • jij knal
  • jullie knalt

Imperative

  • you detonate
  • you detonate

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van knallen