Vervoeging van knit

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it knits
  • they knit

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het verkreukelt
  • zij verkreukelen

Simple past

  • he/she/it knitted; knit
  • they knitted; knit

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verkreukelde
  • zij verkreukelden

Present perfect

  • he/she/it has knitted; knit
  • they have knitted; knit

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verkreukeld
  • zij hebben verkreukeld

Past perfect

  • he/she/it had knitted; knit
  • they had knitted; knit

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verkreukeld
  • zij hadden verkreukeld

Future

  • he/she/it will knit
  • they will knit

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verkreukelen
  • zij zult verkreukelen

Future perfect

  • he/she/it will have knitted; knit
  • they will have knitted; knit

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verkreukeld hebben
  • zij zult verkreukeld hebben

Conditional present

  • he/she/it would knit
  • they would knit

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal verkreukelen
  • zij zullen verkreukelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have knitted; knit
  • they would have knitted; knit

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben verkreukeld
  • zij zullen hebben verkreukeld

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van knit