Vervoeging van kopiëren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kopieer
  • jij kopieert
  • hij/zij/het kopieert
  • wij kopiëren
  • jullie kopiëren
  • zij kopiëren

Präsens Indikativ

  • ich dupliziere
  • du duplizierst
  • er/sie/es dupliziert
  • wir duplizieren
  • ihr dupliziert
  • sie duplizieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kopieerde
  • jij kopieerde
  • hij/zij/het kopieerde
  • wij kopieerden
  • jullie kopieerden
  • zij kopieerden

Präteritum Indikativ

  • ich duplizierte
  • du dupliziertest
  • er/sie/es duplizierte
  • wir duplizierten
  • ihr dupliziertet
  • sie duplizierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekopieerd
  • jij hebt gekopieerd
  • hij/zij/het heeft gekopieerd
  • wij hebben gekopieerd
  • jullie hebben gekopieerd
  • zij hebben gekopieerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe dupliziert
  • du hast dupliziert
  • er/sie/es hat dupliziert
  • wir haben dupliziert
  • ihr habt dupliziert
  • sie haben dupliziert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekopieerd
  • jij had gekopieerd
  • hij/zij/het had gekopieerd
  • wij hadden gekopieerd
  • jullie hadden gekopieerd
  • zij hadden gekopieerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte dupliziert
  • du hattest dupliziert
  • er/sie/es hatte dupliziert
  • wir hatten dupliziert
  • ihr hattet dupliziert
  • sie hatten dupliziert

Toekomende tijd I

  • ik zal kopiëren
  • jij zult kopiëren
  • hij/zij/het zal kopiëren
  • wij zullen kopiëren
  • jullie zullen kopiëren
  • zij zullen kopiëren

Futur I Indikativ

  • ich werde duplizieren
  • du wirst duplizieren
  • er/sie/es wird duplizieren
  • wir werden duplizieren
  • ihr werdet duplizieren
  • sie werden duplizieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gekopieerd hebben
  • jij zult gekopieerd hebben
  • hij/zij/het zal gekopieerd hebben
  • wij zullen gekopieerd hebben
  • jullie zullen gekopieerd hebben
  • zij zullen gekopieerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde dupliziert haben
  • du wirst dupliziert haben
  • er/sie/es wird dupliziert haben
  • wir werden dupliziert haben
  • ihr werdet dupliziert haben
  • sie werden dupliziert haben

Conditionalis I

  • ik zou kopiëren
  • jij zou kopiëren
  • hij/zij/het zou kopiëren
  • wij zouden kopiëren
  • jullie zouden kopiëren
  • zij zouden kopiëren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde duplizieren
  • du würdest duplizieren
  • er/sie/es würde duplizieren
  • wir würden duplizieren
  • ihr würdet duplizieren
  • sie würden duplizieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekopieerd
  • jij zou hebben gekopieerd
  • hij/zij/het zou hebben gekopieerd
  • wij zouden hebben gekopieerd
  • jullie zouden hebben gekopieerd
  • zij zouden hebben gekopieerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde dupliziert haben
  • du würdest dupliziert haben
  • er/sie/es würde dupliziert haben
  • wir würden dupliziert haben
  • ihr würdet dupliziert haben
  • sie würden dupliziert haben

Imperatief

  • jij kopieer
  • jullie kopieert

Imperativ

  • du dupliziere
  • ihr dupliziert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kopiëren