Vervoeging van kwellen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kwel
  • jij kwelt
  • hij/zij/het kwelt
  • wij kwellen
  • jullie kwellen
  • zij kwellen

Présent

  • je mouds
  • tu mouds
  • il/elle moud
  • nous moulons
  • vous moulez
  • ils/elles moulent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kwelde
  • jij kwelde
  • hij/zij/het kwelde
  • wij kwelden
  • jullie kwelden
  • zij kwelden

Indicatif imparfait

  • je moulais
  • tu moulais
  • il/elle moulait
  • nous moulions
  • vous mouliez
  • ils/elles moulaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekweld
  • jij hebt gekweld
  • hij/zij/het heeft gekweld
  • wij hebben gekweld
  • jullie hebben gekweld
  • zij hebben gekweld

Indicatif passé composé

  • j'ai moulu
  • tu as moulu
  • il/elle a moulu
  • nous avons moulu
  • vous avez moulu
  • ils/elles ont moulu

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekweld
  • jij had gekweld
  • hij/zij/het had gekweld
  • wij hadden gekweld
  • jullie hadden gekweld
  • zij hadden gekweld

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais moulu
  • tu avais moulu
  • il/elle avait moulu
  • nous avions moulu
  • vous aviez moulu
  • ils/elles avaient moulu

Toekomende tijd I

  • ik zal kwellen
  • jij zult kwellen
  • hij/zij/het zal kwellen
  • wij zullen kwellen
  • jullie zullen kwellen
  • zij zullen kwellen

Indicatif futur

  • je moudrai
  • tu moudras
  • il/elle moudra
  • nous moudrons
  • vous moudrez
  • ils/elles moudront

Toekomende tijd II

  • ik zal gekweld hebben
  • jij zult gekweld hebben
  • hij/zij/het zal gekweld hebben
  • wij zullen gekweld hebben
  • jullie zullen gekweld hebben
  • zij zullen gekweld hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai moulu
  • tu auras moulu
  • il/elle aura moulu
  • nous aurons moulu
  • vous aurez moulu
  • ils/elles auront moulu

Conditionalis I

  • ik zou kwellen
  • jij zou kwellen
  • hij/zij/het zou kwellen
  • wij zouden kwellen
  • jullie zouden kwellen
  • zij zouden kwellen

Conditionnel présent

  • je moudrais
  • tu moudrais
  • il/elle moudrait
  • nous moudrions
  • vous moudriez
  • ils/elles moudraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekweld
  • jij zou hebben gekweld
  • hij/zij/het zou hebben gekweld
  • wij zouden hebben gekweld
  • jullie zouden hebben gekweld
  • zij zouden hebben gekweld

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais moulu
  • tu aurais moulu
  • il/elle aurait moulu
  • nous aurions moulu
  • vous auriez moulu
  • ils/elles auraient moulu

Imperatief

  • jij kwel
  • jullie kwelt

Impératif

  • tu mouds
  • vous moulez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van kwellen