Vervoeging van kwetsen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik kwets
- jij kwetst
- hij/zij/het kwetst
- wij kwetsen
- jullie kwetsen
- zij kwetsen
Présent
- je blesse
- tu blesses
- il/elle blesse
- nous blessons
- vous blessez
- ils/elles blessent
Onvoltooid verleden tijd
- ik kwetste
- jij kwetste
- hij/zij/het kwetste
- wij kwetsten
- jullie kwetsten
- zij kwetsten
Indicatif imparfait
- je blessais
- tu blessais
- il/elle blessait
- nous blessions
- vous blessiez
- ils/elles blessaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gekwetst
- jij hebt gekwetst
- hij/zij/het heeft gekwetst
- wij hebben gekwetst
- jullie hebben gekwetst
- zij hebben gekwetst
Indicatif passé composé
- j'ai blessé
- tu as blessé
- il/elle a blessé
- nous avons blessé
- vous avez blessé
- ils/elles ont blessé
Voltooid verleden tijd
- ik had gekwetst
- jij had gekwetst
- hij/zij/het had gekwetst
- wij hadden gekwetst
- jullie hadden gekwetst
- zij hadden gekwetst
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais blessé
- tu avais blessé
- il/elle avait blessé
- nous avions blessé
- vous aviez blessé
- ils/elles avaient blessé
Toekomende tijd I
- ik zal kwetsen
- jij zult kwetsen
- hij/zij/het zal kwetsen
- wij zullen kwetsen
- jullie zullen kwetsen
- zij zullen kwetsen
Indicatif futur
- je blesserai
- tu blesseras
- il/elle blessera
- nous blesserons
- vous blesserez
- ils/elles blesseront
Toekomende tijd II
- ik zal gekwetst hebben
- jij zult gekwetst hebben
- hij/zij/het zal gekwetst hebben
- wij zullen gekwetst hebben
- jullie zullen gekwetst hebben
- zij zullen gekwetst hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai blessé
- tu auras blessé
- il/elle aura blessé
- nous aurons blessé
- vous aurez blessé
- ils/elles auront blessé
Conditionalis I
- ik zou kwetsen
- jij zou kwetsen
- hij/zij/het zou kwetsen
- wij zouden kwetsen
- jullie zouden kwetsen
- zij zouden kwetsen
Conditionnel présent
- je blesserais
- tu blesserais
- il/elle blesserait
- nous blesserions
- vous blesseriez
- ils/elles blesseraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gekwetst
- jij zou hebben gekwetst
- hij/zij/het zou hebben gekwetst
- wij zouden hebben gekwetst
- jullie zouden hebben gekwetst
- zij zouden hebben gekwetst
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais blessé
- tu aurais blessé
- il/elle aurait blessé
- nous aurions blessé
- vous auriez blessé
- ils/elles auraient blessé
Imperatief
- jij kwets
- jullie kwetst
Impératif
- tu blesse
- vous blessez