Vervoeging van laden

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik laad
  • jij laadt
  • hij/zij/het laadt
  • wij laden
  • jullie laden
  • zij laden

Präsens Indikativ

  • ich belaste
  • du belastest
  • er/sie/es belastet
  • wir belasten
  • ihr belastet
  • sie belasten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik laadde
  • jij laadde
  • hij/zij/het laadde
  • wij laadden
  • jullie laadden
  • zij laadden

Präteritum Indikativ

  • ich belastete
  • du belastetest
  • er/sie/es belastete
  • wir belasteten
  • ihr belastetet
  • sie belasteten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geladen
  • jij hebt geladen
  • hij/zij/het heeft geladen
  • wij hebben geladen
  • jullie hebben geladen
  • zij hebben geladen

Perfekt Indikativ

  • ich habe belastet
  • du hast belastet
  • er/sie/es hat belastet
  • wir haben belastet
  • ihr habt belastet
  • sie haben belastet

Voltooid verleden tijd

  • ik had geladen
  • jij had geladen
  • hij/zij/het had geladen
  • wij hadden geladen
  • jullie hadden geladen
  • zij hadden geladen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte belastet
  • du hattest belastet
  • er/sie/es hatte belastet
  • wir hatten belastet
  • ihr hattet belastet
  • sie hatten belastet

Toekomende tijd I

  • ik zal laden
  • jij zult laden
  • hij/zij/het zal laden
  • wij zullen laden
  • jullie zullen laden
  • zij zullen laden

Futur I Indikativ

  • ich werde belasten
  • du wirst belasten
  • er/sie/es wird belasten
  • wir werden belasten
  • ihr werdet belasten
  • sie werden belasten

Toekomende tijd II

  • ik zal geladen hebben
  • jij zult geladen hebben
  • hij/zij/het zal geladen hebben
  • wij zullen geladen hebben
  • jullie zullen geladen hebben
  • zij zullen geladen hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde belastet haben
  • du wirst belastet haben
  • er/sie/es wird belastet haben
  • wir werden belastet haben
  • ihr werdet belastet haben
  • sie werden belastet haben

Conditionalis I

  • ik zou laden
  • jij zou laden
  • hij/zij/het zou laden
  • wij zouden laden
  • jullie zouden laden
  • zij zouden laden

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde belasten
  • du würdest belasten
  • er/sie/es würde belasten
  • wir würden belasten
  • ihr würdet belasten
  • sie würden belasten

Conditionalis II

  • ik zou hebben geladen
  • jij zou hebben geladen
  • hij/zij/het zou hebben geladen
  • wij zouden hebben geladen
  • jullie zouden hebben geladen
  • zij zouden hebben geladen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde belastet haben
  • du würdest belastet haben
  • er/sie/es würde belastet haben
  • wir würden belastet haben
  • ihr würdet belastet haben
  • sie würden belastet haben

Imperatief

  • jij laad
  • jullie laadt

Imperativ

  • du belaste
  • ihr belastet

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van laden