Vervoeging van lanterfanten
Onbepaalde wijs (infinitief): lanterfanten
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lanterfant
- jij lanterfant
- hij/zij/het lanterfant
- wij lanterfanten
- jullie lanterfanten
- zij lanterfanten
Présent
- je fricote
- tu fricotes
- il/elle fricote
- nous fricotons
- vous fricotez
- ils/elles fricotent
Onvoltooid verleden tijd
- ik lanterfantte
- jij lanterfantte
- hij/zij/het lanterfantte
- wij lanterfantten
- jullie lanterfantten
- zij lanterfantten
Indicatif imparfait
- je fricotais
- tu fricotais
- il/elle fricotait
- nous fricotions
- vous fricotiez
- ils/elles fricotaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelanterfant
- jij hebt gelanterfant
- hij/zij/het heeft gelanterfant
- wij hebben gelanterfant
- jullie hebben gelanterfant
- zij hebben gelanterfant
Indicatif passé composé
- j'ai fricoté
- tu as fricoté
- il/elle a fricoté
- nous avons fricoté
- vous avez fricoté
- ils/elles ont fricoté
Voltooid verleden tijd
- ik had gelanterfant
- jij had gelanterfant
- hij/zij/het had gelanterfant
- wij hadden gelanterfant
- jullie hadden gelanterfant
- zij hadden gelanterfant
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais fricoté
- tu avais fricoté
- il/elle avait fricoté
- nous avions fricoté
- vous aviez fricoté
- ils/elles avaient fricoté
Toekomende tijd I
- ik zal lanterfanten
- jij zult lanterfanten
- hij/zij/het zal lanterfanten
- wij zullen lanterfanten
- jullie zullen lanterfanten
- zij zullen lanterfanten
Indicatif futur
- je fricoterai
- tu fricoteras
- il/elle fricotera
- nous fricoterons
- vous fricoterez
- ils/elles fricoteront
Toekomende tijd II
- ik zal gelanterfant hebben
- jij zult gelanterfant hebben
- hij/zij/het zal gelanterfant hebben
- wij zullen gelanterfant hebben
- jullie zullen gelanterfant hebben
- zij zullen gelanterfant hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai fricoté
- tu auras fricoté
- il/elle aura fricoté
- nous aurons fricoté
- vous aurez fricoté
- ils/elles auront fricoté
Conditionalis I
- ik zou lanterfanten
- jij zou lanterfanten
- hij/zij/het zou lanterfanten
- wij zouden lanterfanten
- jullie zouden lanterfanten
- zij zouden lanterfanten
Conditionnel présent
- je fricoterais
- tu fricoterais
- il/elle fricoterait
- nous fricoterions
- vous fricoteriez
- ils/elles fricoteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gelanterfant
- jij zou hebben gelanterfant
- hij/zij/het zou hebben gelanterfant
- wij zouden hebben gelanterfant
- jullie zouden hebben gelanterfant
- zij zouden hebben gelanterfant
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais fricoté
- tu aurais fricoté
- il/elle aurait fricoté
- nous aurions fricoté
- vous auriez fricoté
- ils/elles auraient fricoté
Imperatief
- jij lanterfant
- jullie lanterfant
Impératif
- tu fricote
- vous fricotez