Vervoeging van leave
Onbepaalde wijs (infinitief): to leave
45 alternatieve vertalingen
- achterlaten
- afgaan
- afnokken
- afreizen
- afstappen
- aftaaien
- begeven
- gaan
- heengaan
- laten
- legateren
- legeren
- loslaten
- nalaten
- nokken
- ontzien
- opbreken
- opdonderen
- opduvelen
- opflikkeren
- ophoepelen
- opkramen
- opkrassen
- oplazeren
- opmieteren
- oprotten
- oprukken
- opsodemieteren
- opstappen
- optrekken
- overlaten
- ruimen
- sparen
- toelaten
- uitgaan
- uitkomen
- uitlopen
- uitstappen
- uitstijgen
- uittreden
- verlaten
- vermaken
- vertrekken
- verwijderen
- weggaan
Engels
Nederlands
Present
- I leave
- you leave
- he/she/it leaves
- we leave
- you leave
- they leave
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vaar af
- jij vaart af
- hij/zij/het vaart af
- wij varen af
- jullie varen af
- zij varen af
Simple past
- I left
- you left
- he/she/it left
- we left
- you left
- they left
Onvoltooid verleden tijd
- ik voer af
- jij voer af
- hij/zij/het voer af
- wij voeren af
- jullie voeren af
- zij voeren af
Present perfect
- I have left
- you have left
- he/she/it has left
- we have left
- you have left
- they have left
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb afgevaren
- jij hebt afgevaren
- hij/zij/het heeft afgevaren
- wij hebben afgevaren
- jullie hebben afgevaren
- zij hebben afgevaren
Past perfect
- I had left
- you had left
- he/she/it had left
- we had left
- you had left
- they had left
Voltooid verleden tijd
- ik had afgevaren
- jij had afgevaren
- hij/zij/het had afgevaren
- wij hadden afgevaren
- jullie hadden afgevaren
- zij hadden afgevaren
Future
- I will leave
- you will leave
- he/she/it will leave
- we will leave
- you will leave
- they will leave
Toekomende tijd I
- ik zal afvaren
- jij zult afvaren
- hij/zij/het zal afvaren
- wij zullen afvaren
- jullie zullen afvaren
- zij zullen afvaren
Future perfect
- I will have left
- you will have left
- he/she/it will have left
- we will have left
- you will have left
- they will have left
Toekomende tijd II
- ik zal afgevaren hebben
- jij zult afgevaren hebben
- hij/zij/het zal afgevaren hebben
- wij zullen afgevaren hebben
- jullie zullen afgevaren hebben
- zij zullen afgevaren hebben
Conditional present
- I would leave
- you would leave
- he/she/it would leave
- we would leave
- you would leave
- they would leave
Conditionalis I
- ik zou afvaren
- jij zou afvaren
- hij/zij/het zou afvaren
- wij zouden afvaren
- jullie zouden afvaren
- zij zouden afvaren
Conditional perfect
- I would have left
- you would have left
- he/she/it would have left
- we would have left
- you would have left
- they would have left
Conditionalis II
- ik zou hebben afgevaren
- jij zou hebben afgevaren
- hij/zij/het zou hebben afgevaren
- wij zouden hebben afgevaren
- jullie zouden hebben afgevaren
- zij zouden hebben afgevaren
Imperative
- you leave
- you leave
Imperatief
- jij vaar af
- jullie vaart af