Engels

Nederlands

Present

  • I loot
  • you loot
  • he/she/it loots
  • we loot
  • you loot
  • they loot

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roof leeg
  • jij rooft leeg
  • hij/zij/het rooft leeg
  • wij roven leeg
  • jullie roven leeg
  • zij roven leeg

Simple past

  • I looted
  • you looted
  • he/she/it looted
  • we looted
  • you looted
  • they looted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roofde leeg
  • jij roofde leeg
  • hij/zij/het roofde leeg
  • wij roofden leeg
  • jullie roofden leeg
  • zij roofden leeg

Present perfect

  • I have looted
  • you have looted
  • he/she/it has looted
  • we have looted
  • you have looted
  • they have looted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb leeggeroofd
  • jij hebt leeggeroofd
  • hij/zij/het heeft leeggeroofd
  • wij hebben leeggeroofd
  • jullie hebben leeggeroofd
  • zij hebben leeggeroofd

Past perfect

  • I had looted
  • you had looted
  • he/she/it had looted
  • we had looted
  • you had looted
  • they had looted

Voltooid verleden tijd

  • ik had leeggeroofd
  • jij had leeggeroofd
  • hij/zij/het had leeggeroofd
  • wij hadden leeggeroofd
  • jullie hadden leeggeroofd
  • zij hadden leeggeroofd

Future

  • I will loot
  • you will loot
  • he/she/it will loot
  • we will loot
  • you will loot
  • they will loot

Toekomende tijd I

  • ik zal leegroven
  • jij zult leegroven
  • hij/zij/het zal leegroven
  • wij zullen leegroven
  • jullie zullen leegroven
  • zij zullen leegroven

Future perfect

  • I will have looted
  • you will have looted
  • he/she/it will have looted
  • we will have looted
  • you will have looted
  • they will have looted

Toekomende tijd II

  • ik zal leeggeroofd hebben
  • jij zult leeggeroofd hebben
  • hij/zij/het zal leeggeroofd hebben
  • wij zullen leeggeroofd hebben
  • jullie zullen leeggeroofd hebben
  • zij zullen leeggeroofd hebben

Conditional present

  • I would loot
  • you would loot
  • he/she/it would loot
  • we would loot
  • you would loot
  • they would loot

Conditionalis I

  • ik zou leegroven
  • jij zou leegroven
  • hij/zij/het zou leegroven
  • wij zouden leegroven
  • jullie zouden leegroven
  • zij zouden leegroven

Conditional perfect

  • I would have looted
  • you would have looted
  • he/she/it would have looted
  • we would have looted
  • you would have looted
  • they would have looted

Conditionalis II

  • ik zou hebben leeggeroofd
  • jij zou hebben leeggeroofd
  • hij/zij/het zou hebben leeggeroofd
  • wij zouden hebben leeggeroofd
  • jullie zouden hebben leeggeroofd
  • zij zouden hebben leeggeroofd

Imperative

  • you loot
  • you loot

Imperatief

  • jij roof leeg
  • jullie rooft leeg

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van loot