Vervoeging van losbarsten
Onbepaalde wijs (infinitief): losbarsten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik barst los
- jij barst los
- hij/zij/het barst los
- wij barsten los
- jullie barsten los
- zij barsten los
Präsens Indikativ
- ich platze
- du platzt
- er/sie/es platzt
- wir platzen
- ihr platzt
- sie platzen
Onvoltooid verleden tijd
- ik barstte los
- jij barstte los
- hij/zij/het barstte los
- wij barstten los
- jullie barstten los
- zij barstten los
Präteritum Indikativ
- ich platzte
- du platztest
- er/sie/es platzte
- wir platzten
- ihr platztet
- sie platzten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben losgebarsten
- jij bent losgebarsten
- hij/zij/het is losgebarsten
- wij zijn losgebarsten
- jullie zijn losgebarsten
- zij zijn losgebarsten
Perfekt Indikativ
- ich bin geplatzt
- du bist geplatzt
- er/sie/es ist geplatzt
- wir sind geplatzt
- ihr seid geplatzt
- sie sind geplatzt
Voltooid verleden tijd
- ik was losgebarsten
- jij was losgebarsten
- hij/zij/het was losgebarsten
- wij waren losgebarsten
- jullie waren losgebarsten
- zij waren losgebarsten
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geplatzt
- du hattest geplatzt
- er/sie/es hatte geplatzt
- wir hatten geplatzt
- ihr hattet geplatzt
- sie hatten geplatzt
Toekomende tijd I
- ik zal losbarsten
- jij zult losbarsten
- hij/zij/het zal losbarsten
- wij zullen losbarsten
- jullie zullen losbarsten
- zij zullen losbarsten
Futur I Indikativ
- ich werde platzen
- du wirst platzen
- er/sie/es wird platzen
- wir werden platzen
- ihr werdet platzen
- sie werden platzen
Toekomende tijd II
- ik zal losgebarsten zijn
- jij zult losgebarsten zijn
- hij/zij/het zal losgebarsten zijn
- wij zullen losgebarsten zijn
- jullie zullen losgebarsten zijn
- zij zullen losgebarsten zijn
Futur II Indikativ
- ich werde geplatzt sein
- du wirst geplatzt sein
- er/sie/es wird geplatzt sein
- wir werden geplatzt sein
- ihr werdet geplatzt sein
- sie werden geplatzt sein
Conditionalis I
- ik zou losbarsten
- jij zou losbarsten
- hij/zij/het zou losbarsten
- wij zouden losbarsten
- jullie zouden losbarsten
- zij zouden losbarsten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde platzen
- du würdest platzen
- er/sie/es würde platzen
- wir würden platzen
- ihr würdet platzen
- sie würden platzen
Conditionalis II
- ik zou zijn losgebarsten
- jij zou zijn losgebarsten
- hij/zij/het zou zijn losgebarsten
- wij zouden zijn losgebarsten
- jullie zouden zijn losgebarsten
- zij zouden zijn losgebarsten
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geplatzt sein
- du würdest geplatzt sein
- er/sie/es würde geplatzt sein
- wir würden geplatzt sein
- ihr würdet geplatzt sein
- sie würden geplatzt sein
Imperatief
- jij barst los
- jullie barst los
Imperativ
- du platz(e)
- ihr platzt