Vervoeging van luchten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik lucht
- jij lucht
- hij/zij/het lucht
- wij luchten
- jullie luchten
- zij luchten
Präsens Indikativ
- ich lüfte aus
- du lüftest aus
- er/sie/es lüftet aus
- wir lüften aus
- ihr lüftet aus
- sie lüften aus
Onvoltooid verleden tijd
- ik luchtte
- jij luchtte
- hij/zij/het luchtte
- wij luchtten
- jullie luchtten
- zij luchtten
Präteritum Indikativ
- ich lüftete aus
- du lüftetest aus
- er/sie/es lüftete aus
- wir lüfteten aus
- ihr lüftetet aus
- sie lüfteten aus
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gelucht
- jij hebt gelucht
- hij/zij/het heeft gelucht
- wij hebben gelucht
- jullie hebben gelucht
- zij hebben gelucht
Perfekt Indikativ
- ich habe ausgelüftet
- du hast ausgelüftet
- er/sie/es hat ausgelüftet
- wir haben ausgelüftet
- ihr habt ausgelüftet
- sie haben ausgelüftet
Voltooid verleden tijd
- ik had gelucht
- jij had gelucht
- hij/zij/het had gelucht
- wij hadden gelucht
- jullie hadden gelucht
- zij hadden gelucht
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte ausgelüftet
- du hattest ausgelüftet
- er/sie/es hatte ausgelüftet
- wir hatten ausgelüftet
- ihr hattet ausgelüftet
- sie hatten ausgelüftet
Toekomende tijd I
- ik zal luchten
- jij zult luchten
- hij/zij/het zal luchten
- wij zullen luchten
- jullie zullen luchten
- zij zullen luchten
Futur I Indikativ
- ich werde auslüften
- du wirst auslüften
- er/sie/es wird auslüften
- wir werden auslüften
- ihr werdet auslüften
- sie werden auslüften
Toekomende tijd II
- ik zal gelucht hebben
- jij zult gelucht hebben
- hij/zij/het zal gelucht hebben
- wij zullen gelucht hebben
- jullie zullen gelucht hebben
- zij zullen gelucht hebben
Futur II Indikativ
- ich werde ausgelüftet haben
- du wirst ausgelüftet haben
- er/sie/es wird ausgelüftet haben
- wir werden ausgelüftet haben
- ihr werdet ausgelüftet haben
- sie werden ausgelüftet haben
Conditionalis I
- ik zou luchten
- jij zou luchten
- hij/zij/het zou luchten
- wij zouden luchten
- jullie zouden luchten
- zij zouden luchten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde auslüften
- du würdest auslüften
- er/sie/es würde auslüften
- wir würden auslüften
- ihr würdet auslüften
- sie würden auslüften
Conditionalis II
- ik zou hebben gelucht
- jij zou hebben gelucht
- hij/zij/het zou hebben gelucht
- wij zouden hebben gelucht
- jullie zouden hebben gelucht
- zij zouden hebben gelucht
Futur II Konjunktiv II
- ich würde ausgelüftet haben
- du würdest ausgelüftet haben
- er/sie/es würde ausgelüftet haben
- wir würden ausgelüftet haben
- ihr würdet ausgelüftet haben
- sie würden ausgelüftet haben
Imperatief
- jij lucht
- jullie lucht
Imperativ
- du lüfte aus
- ihr lüftet aus