Vervoeging van magnetiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): magnetiseren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik magnetiseer
  • jij magnetiseert
  • hij/zij/het magnetiseert
  • wij magnetiseren
  • jullie magnetiseren
  • zij magnetiseren

Present

  • I bewitch
  • you bewitch
  • he/she/it bewitches
  • we bewitch
  • you bewitch
  • they bewitch

Onvoltooid verleden tijd

  • ik magnetiseerde
  • jij magnetiseerde
  • hij/zij/het magnetiseerde
  • wij magnetiseerden
  • jullie magnetiseerden
  • zij magnetiseerden

Simple past

  • I bewitched
  • you bewitched
  • he/she/it bewitched
  • we bewitched
  • you bewitched
  • they bewitched

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemagnetiseerd
  • jij hebt gemagnetiseerd
  • hij/zij/het heeft gemagnetiseerd
  • wij hebben gemagnetiseerd
  • jullie hebben gemagnetiseerd
  • zij hebben gemagnetiseerd

Present perfect

  • I have bewitched
  • you have bewitched
  • he/she/it has bewitched
  • we have bewitched
  • you have bewitched
  • they have bewitched

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemagnetiseerd
  • jij had gemagnetiseerd
  • hij/zij/het had gemagnetiseerd
  • wij hadden gemagnetiseerd
  • jullie hadden gemagnetiseerd
  • zij hadden gemagnetiseerd

Past perfect

  • I had bewitched
  • you had bewitched
  • he/she/it had bewitched
  • we had bewitched
  • you had bewitched
  • they had bewitched

Toekomende tijd I

  • ik zal magnetiseren
  • jij zult magnetiseren
  • hij/zij/het zal magnetiseren
  • wij zullen magnetiseren
  • jullie zullen magnetiseren
  • zij zullen magnetiseren

Future

  • I will bewitch
  • you will bewitch
  • he/she/it will bewitch
  • we will bewitch
  • you will bewitch
  • they will bewitch

Toekomende tijd II

  • ik zal gemagnetiseerd hebben
  • jij zult gemagnetiseerd hebben
  • hij/zij/het zal gemagnetiseerd hebben
  • wij zullen gemagnetiseerd hebben
  • jullie zullen gemagnetiseerd hebben
  • zij zullen gemagnetiseerd hebben

Future perfect

  • I will have bewitched
  • you will have bewitched
  • he/she/it will have bewitched
  • we will have bewitched
  • you will have bewitched
  • they will have bewitched

Conditionalis I

  • ik zou magnetiseren
  • jij zou magnetiseren
  • hij/zij/het zou magnetiseren
  • wij zouden magnetiseren
  • jullie zouden magnetiseren
  • zij zouden magnetiseren

Conditional present

  • I would bewitch
  • you would bewitch
  • he/she/it would bewitch
  • we would bewitch
  • you would bewitch
  • they would bewitch

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemagnetiseerd
  • jij zou hebben gemagnetiseerd
  • hij/zij/het zou hebben gemagnetiseerd
  • wij zouden hebben gemagnetiseerd
  • jullie zouden hebben gemagnetiseerd
  • zij zouden hebben gemagnetiseerd

Conditional perfect

  • I would have bewitched
  • you would have bewitched
  • he/she/it would have bewitched
  • we would have bewitched
  • you would have bewitched
  • they would have bewitched

Imperatief

  • jij magnetiseer
  • jullie magnetiseert

Imperative

  • you bewitch
  • you bewitch

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van magnetiseren