Vervoeging van master

Engels

Nederlands

Present

  • I master
  • you master
  • he/she/it masters
  • we master
  • you master
  • they master

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik regeer
  • jij regeert
  • hij/zij/het regeert
  • wij regeren
  • jullie regeren
  • zij regeren

Simple past

  • I mastered
  • you mastered
  • he/she/it mastered
  • we mastered
  • you mastered
  • they mastered

Onvoltooid verleden tijd

  • ik regeerde
  • jij regeerde
  • hij/zij/het regeerde
  • wij regeerden
  • jullie regeerden
  • zij regeerden

Present perfect

  • I have mastered
  • you have mastered
  • he/she/it has mastered
  • we have mastered
  • you have mastered
  • they have mastered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geregeerd
  • jij hebt geregeerd
  • hij/zij/het heeft geregeerd
  • wij hebben geregeerd
  • jullie hebben geregeerd
  • zij hebben geregeerd

Past perfect

  • I had mastered
  • you had mastered
  • he/she/it had mastered
  • we had mastered
  • you had mastered
  • they had mastered

Voltooid verleden tijd

  • ik had geregeerd
  • jij had geregeerd
  • hij/zij/het had geregeerd
  • wij hadden geregeerd
  • jullie hadden geregeerd
  • zij hadden geregeerd

Future

  • I will master
  • you will master
  • he/she/it will master
  • we will master
  • you will master
  • they will master

Toekomende tijd I

  • ik zal regeren
  • jij zult regeren
  • hij/zij/het zal regeren
  • wij zullen regeren
  • jullie zullen regeren
  • zij zullen regeren

Future perfect

  • I will have mastered
  • you will have mastered
  • he/she/it will have mastered
  • we will have mastered
  • you will have mastered
  • they will have mastered

Toekomende tijd II

  • ik zal geregeerd hebben
  • jij zult geregeerd hebben
  • hij/zij/het zal geregeerd hebben
  • wij zullen geregeerd hebben
  • jullie zullen geregeerd hebben
  • zij zullen geregeerd hebben

Conditional present

  • I would master
  • you would master
  • he/she/it would master
  • we would master
  • you would master
  • they would master

Conditionalis I

  • ik zou regeren
  • jij zou regeren
  • hij/zij/het zou regeren
  • wij zouden regeren
  • jullie zouden regeren
  • zij zouden regeren

Conditional perfect

  • I would have mastered
  • you would have mastered
  • he/she/it would have mastered
  • we would have mastered
  • you would have mastered
  • they would have mastered

Conditionalis II

  • ik zou hebben geregeerd
  • jij zou hebben geregeerd
  • hij/zij/het zou hebben geregeerd
  • wij zouden hebben geregeerd
  • jullie zouden hebben geregeerd
  • zij zouden hebben geregeerd

Imperative

  • you master
  • you master

Imperatief

  • jij regeer
  • jullie regeert

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van master