Vervoeging van mingle
Onbepaalde wijs (infinitief): to mingle
Engels
Nederlands
Present
- I mingle
- you mingle
- he/she/it mingles
- we mingle
- you mingle
- they mingle
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik mêleer
- jij mêleert
- hij/zij/het mêleert
- wij mêleren
- jullie mêleren
- zij mêleren
Simple past
- I mingled
- you mingled
- he/she/it mingled
- we mingled
- you mingled
- they mingled
Onvoltooid verleden tijd
- ik mêleerde
- jij mêleerde
- hij/zij/het mêleerde
- wij mêleerden
- jullie mêleerden
- zij mêleerden
Present perfect
- I have mingled
- you have mingled
- he/she/it has mingled
- we have mingled
- you have mingled
- they have mingled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemêleerd
- jij hebt gemêleerd
- hij/zij/het heeft gemêleerd
- wij hebben gemêleerd
- jullie hebben gemêleerd
- zij hebben gemêleerd
Past perfect
- I had mingled
- you had mingled
- he/she/it had mingled
- we had mingled
- you had mingled
- they had mingled
Voltooid verleden tijd
- ik had gemêleerd
- jij had gemêleerd
- hij/zij/het had gemêleerd
- wij hadden gemêleerd
- jullie hadden gemêleerd
- zij hadden gemêleerd
Future
- I will mingle
- you will mingle
- he/she/it will mingle
- we will mingle
- you will mingle
- they will mingle
Toekomende tijd I
- ik zal mêleren
- jij zult mêleren
- hij/zij/het zal mêleren
- wij zullen mêleren
- jullie zullen mêleren
- zij zullen mêleren
Future perfect
- I will have mingled
- you will have mingled
- he/she/it will have mingled
- we will have mingled
- you will have mingled
- they will have mingled
Toekomende tijd II
- ik zal gemêleerd hebben
- jij zult gemêleerd hebben
- hij/zij/het zal gemêleerd hebben
- wij zullen gemêleerd hebben
- jullie zullen gemêleerd hebben
- zij zullen gemêleerd hebben
Conditional present
- I would mingle
- you would mingle
- he/she/it would mingle
- we would mingle
- you would mingle
- they would mingle
Conditionalis I
- ik zou mêleren
- jij zou mêleren
- hij/zij/het zou mêleren
- wij zouden mêleren
- jullie zouden mêleren
- zij zouden mêleren
Conditional perfect
- I would have mingled
- you would have mingled
- he/she/it would have mingled
- we would have mingled
- you would have mingled
- they would have mingled
Conditionalis II
- ik zou hebben gemêleerd
- jij zou hebben gemêleerd
- hij/zij/het zou hebben gemêleerd
- wij zouden hebben gemêleerd
- jullie zouden hebben gemêleerd
- zij zouden hebben gemêleerd
Imperative
- you mingle
- you mingle
Imperatief
- jij mêleer
- jullie mêleert