Vervoeging van modereren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik modereer
  • jij modereert
  • hij/zij/het modereert
  • wij modereren
  • jullie modereren
  • zij modereren

Present

  • I curb
  • you curb
  • he/she/it curbs
  • we curb
  • you curb
  • they curb

Onvoltooid verleden tijd

  • ik modereerde
  • jij modereerde
  • hij/zij/het modereerde
  • wij modereerden
  • jullie modereerden
  • zij modereerden

Simple past

  • I curbed
  • you curbed
  • he/she/it curbed
  • we curbed
  • you curbed
  • they curbed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemodereerd
  • jij hebt gemodereerd
  • hij/zij/het heeft gemodereerd
  • wij hebben gemodereerd
  • jullie hebben gemodereerd
  • zij hebben gemodereerd

Present perfect

  • I have curbed
  • you have curbed
  • he/she/it has curbed
  • we have curbed
  • you have curbed
  • they have curbed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemodereerd
  • jij had gemodereerd
  • hij/zij/het had gemodereerd
  • wij hadden gemodereerd
  • jullie hadden gemodereerd
  • zij hadden gemodereerd

Past perfect

  • I had curbed
  • you had curbed
  • he/she/it had curbed
  • we had curbed
  • you had curbed
  • they had curbed

Toekomende tijd I

  • ik zal modereren
  • jij zult modereren
  • hij/zij/het zal modereren
  • wij zullen modereren
  • jullie zullen modereren
  • zij zullen modereren

Future

  • I will curb
  • you will curb
  • he/she/it will curb
  • we will curb
  • you will curb
  • they will curb

Toekomende tijd II

  • ik zal gemodereerd hebben
  • jij zult gemodereerd hebben
  • hij/zij/het zal gemodereerd hebben
  • wij zullen gemodereerd hebben
  • jullie zullen gemodereerd hebben
  • zij zullen gemodereerd hebben

Future perfect

  • I will have curbed
  • you will have curbed
  • he/she/it will have curbed
  • we will have curbed
  • you will have curbed
  • they will have curbed

Conditionalis I

  • ik zou modereren
  • jij zou modereren
  • hij/zij/het zou modereren
  • wij zouden modereren
  • jullie zouden modereren
  • zij zouden modereren

Conditional present

  • I would curb
  • you would curb
  • he/she/it would curb
  • we would curb
  • you would curb
  • they would curb

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemodereerd
  • jij zou hebben gemodereerd
  • hij/zij/het zou hebben gemodereerd
  • wij zouden hebben gemodereerd
  • jullie zouden hebben gemodereerd
  • zij zouden hebben gemodereerd

Conditional perfect

  • I would have curbed
  • you would have curbed
  • he/she/it would have curbed
  • we would have curbed
  • you would have curbed
  • they would have curbed

Imperatief

  • jij modereer
  • jullie modereert

Imperative

  • you curb
  • you curb