Vervoeging van morren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik mor
  • jij mort
  • hij/zij/het mort
  • wij morren
  • jullie morren
  • zij morren

Present

  • I babble
  • you babble
  • he/she/it babbles
  • we babble
  • you babble
  • they babble

Onvoltooid verleden tijd

  • ik morde
  • jij morde
  • hij/zij/het morde
  • wij morden
  • jullie morden
  • zij morden

Simple past

  • I babbled
  • you babbled
  • he/she/it babbled
  • we babbled
  • you babbled
  • they babbled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemord
  • jij hebt gemord
  • hij/zij/het heeft gemord
  • wij hebben gemord
  • jullie hebben gemord
  • zij hebben gemord

Present perfect

  • I have babbled
  • you have babbled
  • he/she/it has babbled
  • we have babbled
  • you have babbled
  • they have babbled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemord
  • jij had gemord
  • hij/zij/het had gemord
  • wij hadden gemord
  • jullie hadden gemord
  • zij hadden gemord

Past perfect

  • I had babbled
  • you had babbled
  • he/she/it had babbled
  • we had babbled
  • you had babbled
  • they had babbled

Toekomende tijd I

  • ik zal morren
  • jij zult morren
  • hij/zij/het zal morren
  • wij zullen morren
  • jullie zullen morren
  • zij zullen morren

Future

  • I will babble
  • you will babble
  • he/she/it will babble
  • we will babble
  • you will babble
  • they will babble

Toekomende tijd II

  • ik zal gemord hebben
  • jij zult gemord hebben
  • hij/zij/het zal gemord hebben
  • wij zullen gemord hebben
  • jullie zullen gemord hebben
  • zij zullen gemord hebben

Future perfect

  • I will have babbled
  • you will have babbled
  • he/she/it will have babbled
  • we will have babbled
  • you will have babbled
  • they will have babbled

Conditionalis I

  • ik zou morren
  • jij zou morren
  • hij/zij/het zou morren
  • wij zouden morren
  • jullie zouden morren
  • zij zouden morren

Conditional present

  • I would babble
  • you would babble
  • he/she/it would babble
  • we would babble
  • you would babble
  • they would babble

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemord
  • jij zou hebben gemord
  • hij/zij/het zou hebben gemord
  • wij zouden hebben gemord
  • jullie zouden hebben gemord
  • zij zouden hebben gemord

Conditional perfect

  • I would have babbled
  • you would have babbled
  • he/she/it would have babbled
  • we would have babbled
  • you would have babbled
  • they would have babbled

Imperatief

  • jij mor
  • jullie mort

Imperative

  • you babble
  • you babble