Vervoeging van mortificeren

Onbepaalde wijs (infinitief): mortificeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik mortificeer
  • jij mortificeert
  • hij/zij/het mortificeert
  • wij mortificeren
  • jullie mortificeren
  • zij mortificeren

Present

  • I necrose
  • you necrose
  • he/she/it necroses
  • we necrose
  • you necrose
  • they necrose

Onvoltooid verleden tijd

  • ik mortificeerde
  • jij mortificeerde
  • hij/zij/het mortificeerde
  • wij mortificeerden
  • jullie mortificeerden
  • zij mortificeerden

Simple past

  • I necrosed
  • you necrosed
  • he/she/it necrosed
  • we necrosed
  • you necrosed
  • they necrosed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemortificeerd
  • jij hebt gemortificeerd
  • hij/zij/het heeft gemortificeerd
  • wij hebben gemortificeerd
  • jullie hebben gemortificeerd
  • zij hebben gemortificeerd

Present perfect

  • I have necrosed
  • you have necrosed
  • he/she/it has necrosed
  • we have necrosed
  • you have necrosed
  • they have necrosed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemortificeerd
  • jij had gemortificeerd
  • hij/zij/het had gemortificeerd
  • wij hadden gemortificeerd
  • jullie hadden gemortificeerd
  • zij hadden gemortificeerd

Past perfect

  • I had necrosed
  • you had necrosed
  • he/she/it had necrosed
  • we had necrosed
  • you had necrosed
  • they had necrosed

Toekomende tijd I

  • ik zal mortificeren
  • jij zult mortificeren
  • hij/zij/het zal mortificeren
  • wij zullen mortificeren
  • jullie zullen mortificeren
  • zij zullen mortificeren

Future

  • I will necrose
  • you will necrose
  • he/she/it will necrose
  • we will necrose
  • you will necrose
  • they will necrose

Toekomende tijd II

  • ik zal gemortificeerd hebben
  • jij zult gemortificeerd hebben
  • hij/zij/het zal gemortificeerd hebben
  • wij zullen gemortificeerd hebben
  • jullie zullen gemortificeerd hebben
  • zij zullen gemortificeerd hebben

Future perfect

  • I will have necrosed
  • you will have necrosed
  • he/she/it will have necrosed
  • we will have necrosed
  • you will have necrosed
  • they will have necrosed

Conditionalis I

  • ik zou mortificeren
  • jij zou mortificeren
  • hij/zij/het zou mortificeren
  • wij zouden mortificeren
  • jullie zouden mortificeren
  • zij zouden mortificeren

Conditional present

  • I would necrose
  • you would necrose
  • he/she/it would necrose
  • we would necrose
  • you would necrose
  • they would necrose

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemortificeerd
  • jij zou hebben gemortificeerd
  • hij/zij/het zou hebben gemortificeerd
  • wij zouden hebben gemortificeerd
  • jullie zouden hebben gemortificeerd
  • zij zouden hebben gemortificeerd

Conditional perfect

  • I would have necrosed
  • you would have necrosed
  • he/she/it would have necrosed
  • we would have necrosed
  • you would have necrosed
  • they would have necrosed

Imperatief

  • jij mortificeer
  • jullie mortificeert

Imperative

  • you necrose
  • you necrose