Vervoeging van nagaan
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga na
- jij gaat na
- hij/zij/het gaat na
- wij gaan na
- jullie gaan na
- zij gaan na
Présent
- je fouille
- tu fouilles
- il/elle fouille
- nous fouillons
- vous fouillez
- ils/elles fouillent
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging na
- jij ging na
- hij/zij/het ging na
- wij gingen na
- jullie gingen na
- zij gingen na
Indicatif imparfait
- je fouillais
- tu fouillais
- il/elle fouillait
- nous fouillions
- vous fouilliez
- ils/elles fouillaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb nagegaan
- jij hebt nagegaan
- hij/zij/het heeft nagegaan
- wij hebben nagegaan
- jullie hebben nagegaan
- zij hebben nagegaan
Indicatif passé composé
- j'ai fouillé
- tu as fouillé
- il/elle a fouillé
- nous avons fouillé
- vous avez fouillé
- ils/elles ont fouillé
Voltooid verleden tijd
- ik had nagegaan
- jij had nagegaan
- hij/zij/het had nagegaan
- wij hadden nagegaan
- jullie hadden nagegaan
- zij hadden nagegaan
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais fouillé
- tu avais fouillé
- il/elle avait fouillé
- nous avions fouillé
- vous aviez fouillé
- ils/elles avaient fouillé
Toekomende tijd I
- ik zal nagaan
- jij zult nagaan
- hij/zij/het zal nagaan
- wij zullen nagaan
- jullie zullen nagaan
- zij zullen nagaan
Indicatif futur
- je fouillerai
- tu fouilleras
- il/elle fouillera
- nous fouillerons
- vous fouillerez
- ils/elles fouilleront
Toekomende tijd II
- ik zal nagegaan hebben
- jij zult nagegaan hebben
- hij/zij/het zal nagegaan hebben
- wij zullen nagegaan hebben
- jullie zullen nagegaan hebben
- zij zullen nagegaan hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai fouillé
- tu auras fouillé
- il/elle aura fouillé
- nous aurons fouillé
- vous aurez fouillé
- ils/elles auront fouillé
Conditionalis I
- ik zou nagaan
- jij zou nagaan
- hij/zij/het zou nagaan
- wij zouden nagaan
- jullie zouden nagaan
- zij zouden nagaan
Conditionnel présent
- je fouillerais
- tu fouillerais
- il/elle fouillerait
- nous fouillerions
- vous fouilleriez
- ils/elles fouilleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben nagegaan
- jij zou hebben nagegaan
- hij/zij/het zou hebben nagegaan
- wij zouden hebben nagegaan
- jullie zouden hebben nagegaan
- zij zouden hebben nagegaan
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais fouillé
- tu aurais fouillé
- il/elle aurait fouillé
- nous aurions fouillé
- vous auriez fouillé
- ils/elles auraient fouillé
Imperatief
- jij ga na
- jullie gaat na
Impératif
- tu fouille
- vous fouillez