Engels

Nederlands

Present

  • I observe
  • you observe
  • he/she/it observes
  • we observe
  • you observe
  • they observe

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik celebreer
  • jij celebreert
  • hij/zij/het celebreert
  • wij celebreren
  • jullie celebreren
  • zij celebreren

Simple past

  • I observed
  • you observed
  • he/she/it observed
  • we observed
  • you observed
  • they observed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik celebreerde
  • jij celebreerde
  • hij/zij/het celebreerde
  • wij celebreerden
  • jullie celebreerden
  • zij celebreerden

Present perfect

  • I have observed
  • you have observed
  • he/she/it has observed
  • we have observed
  • you have observed
  • they have observed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecelebreerd
  • jij hebt gecelebreerd
  • hij/zij/het heeft gecelebreerd
  • wij hebben gecelebreerd
  • jullie hebben gecelebreerd
  • zij hebben gecelebreerd

Past perfect

  • I had observed
  • you had observed
  • he/she/it had observed
  • we had observed
  • you had observed
  • they had observed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecelebreerd
  • jij had gecelebreerd
  • hij/zij/het had gecelebreerd
  • wij hadden gecelebreerd
  • jullie hadden gecelebreerd
  • zij hadden gecelebreerd

Future

  • I will observe
  • you will observe
  • he/she/it will observe
  • we will observe
  • you will observe
  • they will observe

Toekomende tijd I

  • ik zal celebreren
  • jij zult celebreren
  • hij/zij/het zal celebreren
  • wij zullen celebreren
  • jullie zullen celebreren
  • zij zullen celebreren

Future perfect

  • I will have observed
  • you will have observed
  • he/she/it will have observed
  • we will have observed
  • you will have observed
  • they will have observed

Toekomende tijd II

  • ik zal gecelebreerd hebben
  • jij zult gecelebreerd hebben
  • hij/zij/het zal gecelebreerd hebben
  • wij zullen gecelebreerd hebben
  • jullie zullen gecelebreerd hebben
  • zij zullen gecelebreerd hebben

Conditional present

  • I would observe
  • you would observe
  • he/she/it would observe
  • we would observe
  • you would observe
  • they would observe

Conditionalis I

  • ik zou celebreren
  • jij zou celebreren
  • hij/zij/het zou celebreren
  • wij zouden celebreren
  • jullie zouden celebreren
  • zij zouden celebreren

Conditional perfect

  • I would have observed
  • you would have observed
  • he/she/it would have observed
  • we would have observed
  • you would have observed
  • they would have observed

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecelebreerd
  • jij zou hebben gecelebreerd
  • hij/zij/het zou hebben gecelebreerd
  • wij zouden hebben gecelebreerd
  • jullie zouden hebben gecelebreerd
  • zij zouden hebben gecelebreerd

Imperative

  • you observe
  • you observe

Imperatief

  • jij celebreer
  • jullie celebreert

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van observe