Vervoeging van offeren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik offer
- jij offert
- hij/zij/het offert
- wij offeren
- jullie offeren
- zij offeren
Präsens Indikativ
- ich opf(e)re
- du opferst
- er/sie/es opfert
- wir opfern
- ihr opfert
- sie opfern
Onvoltooid verleden tijd
- ik offerde
- jij offerde
- hij/zij/het offerde
- wij offerden
- jullie offerden
- zij offerden
Präteritum Indikativ
- ich opferte
- du opfertest
- er/sie/es opferte
- wir opferten
- ihr opfertet
- sie opferten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geöfferd
- jij hebt geöfferd
- hij/zij/het heeft geöfferd
- wij hebben geöfferd
- jullie hebben geöfferd
- zij hebben geöfferd
Perfekt Indikativ
- ich habe geopfert
- du hast geopfert
- er/sie/es hat geopfert
- wir haben geopfert
- ihr habt geopfert
- sie haben geopfert
Voltooid verleden tijd
- ik had geöfferd
- jij had geöfferd
- hij/zij/het had geöfferd
- wij hadden geöfferd
- jullie hadden geöfferd
- zij hadden geöfferd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geopfert
- du hattest geopfert
- er/sie/es hatte geopfert
- wir hatten geopfert
- ihr hattet geopfert
- sie hatten geopfert
Toekomende tijd I
- ik zal offeren
- jij zult offeren
- hij/zij/het zal offeren
- wij zullen offeren
- jullie zullen offeren
- zij zullen offeren
Futur I Indikativ
- ich werde opfern
- du wirst opfern
- er/sie/es wird opfern
- wir werden opfern
- ihr werdet opfern
- sie werden opfern
Toekomende tijd II
- ik zal geöfferd hebben
- jij zult geöfferd hebben
- hij/zij/het zal geöfferd hebben
- wij zullen geöfferd hebben
- jullie zullen geöfferd hebben
- zij zullen geöfferd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geopfert haben
- du wirst geopfert haben
- er/sie/es wird geopfert haben
- wir werden geopfert haben
- ihr werdet geopfert haben
- sie werden geopfert haben
Conditionalis I
- ik zou offeren
- jij zou offeren
- hij/zij/het zou offeren
- wij zouden offeren
- jullie zouden offeren
- zij zouden offeren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde opfern
- du würdest opfern
- er/sie/es würde opfern
- wir würden opfern
- ihr würdet opfern
- sie würden opfern
Conditionalis II
- ik zou hebben geöfferd
- jij zou hebben geöfferd
- hij/zij/het zou hebben geöfferd
- wij zouden hebben geöfferd
- jullie zouden hebben geöfferd
- zij zouden hebben geöfferd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geopfert haben
- du würdest geopfert haben
- er/sie/es würde geopfert haben
- wir würden geopfert haben
- ihr würdet geopfert haben
- sie würden geopfert haben
Imperatief
- jij offer
- jullie offert
Imperativ
- du opf(e)re
- ihr opfert