Vervoeging van omslingeren
Onbepaalde wijs (infinitief): omslingeren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het omslingert
- zij omslingeren
Present
- he/she/it girdles
- they girdle
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het omslingerde
- zij omslingerden
Simple past
- he/she/it girdled
- they girdled
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft omslingerd
- zij hebben omslingerd
Present perfect
- he/she/it has girdled
- they have girdled
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had omslingerd
- zij hadden omslingerd
Past perfect
- he/she/it had girdled
- they had girdled
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal omslingeren
- zij zult omslingeren
Future
- he/she/it will girdle
- they will girdle
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal omslingerd hebben
- zij zult omslingerd hebben
Future perfect
- he/she/it will have girdled
- they will have girdled
Conditionalis I
- hij/zij/het zal omslingeren
- zij zullen omslingeren
Conditional present
- he/she/it would girdle
- they would girdle
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben omslingerd
- zij zullen hebben omslingerd
Conditional perfect
- he/she/it would have girdled
- they would have girdled