Vervoeging van omvergooien

Onbepaalde wijs (infinitief): omvergooien

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik gooi omver
  • jij gooit omver
  • hij/zij/het gooit omver
  • wij gooien omver
  • jullie gooien omver
  • zij gooien omver

Indicativo presente

  • yo vuelco
  • vuelcas
  • él/ella vuelca
  • nosotros volcamos
  • vosotros volcáis
  • ellos/ellas vuelcan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gooide omver
  • jij gooide omver
  • hij/zij/het gooide omver
  • wij gooiden omver
  • jullie gooiden omver
  • zij gooiden omver

Indefinido

  • yo volqué
  • volcaste
  • él/ella volcó
  • nosotros volcamos
  • vosotros volcasteis
  • ellos/ellas volcaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omvergegooid
  • jij hebt omvergegooid
  • hij/zij/het heeft omvergegooid
  • wij hebben omvergegooid
  • jullie hebben omvergegooid
  • zij hebben omvergegooid

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he volcado
  • has volcado
  • él/ella ha volcado
  • nosotros hemos volcado
  • vosotros habéis volcado
  • ellos/ellas han volcado

Voltooid verleden tijd

  • ik had omvergegooid
  • jij had omvergegooid
  • hij/zij/het had omvergegooid
  • wij hadden omvergegooid
  • jullie hadden omvergegooid
  • zij hadden omvergegooid

Pluscuamperfecto

  • yo había volcado
  • habías volcado
  • él/ella había volcado
  • nosotros habíamos volcado
  • vosotros habíais volcado
  • ellos/ellas habían volcado

Toekomende tijd I

  • ik zal omvergooien
  • jij zult omvergooien
  • hij/zij/het zal omvergooien
  • wij zullen omvergooien
  • jullie zullen omvergooien
  • zij zullen omvergooien

Futuro I

  • yo volcaré
  • volcarás
  • él/ella volcará
  • nosotros volcaremos
  • vosotros volcaréis
  • ellos/ellas volcarán

Toekomende tijd II

  • ik zal omvergegooid hebben
  • jij zult omvergegooid hebben
  • hij/zij/het zal omvergegooid hebben
  • wij zullen omvergegooid hebben
  • jullie zullen omvergegooid hebben
  • zij zullen omvergegooid hebben

Futuro perfecto

  • yo habré volcado
  • habrás volcado
  • él/ella habrá volcado
  • nosotros habremos volcado
  • vosotros habréis volcado
  • ellos/ellas habrán volcado

Conditionalis I

  • ik zou omvergooien
  • jij zou omvergooien
  • hij/zij/het zou omvergooien
  • wij zouden omvergooien
  • jullie zouden omvergooien
  • zij zouden omvergooien

Condicional

  • yo volcaría
  • volcarías
  • él/ella volcaría
  • nosotros volcaríamos
  • vosotros volcaríais
  • ellos/ellas volcarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben omvergegooid
  • jij zou hebben omvergegooid
  • hij/zij/het zou hebben omvergegooid
  • wij zouden hebben omvergegooid
  • jullie zouden hebben omvergegooid
  • zij zouden hebben omvergegooid

Condicional perfecto

  • yo habría volcado
  • habrías volcado
  • él/ella habría volcado
  • nosotros habríamos volcado
  • vosotros habríais volcado
  • ellos/ellas habrían volcado

Imperatief

  • jij gooi omver
  • jullie gooit omver

Imperativo presente

  • vuelca
  • vosotros volcad