Vervoeging van omwikkelen

Onbepaalde wijs (infinitief): omwikkelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik omwikkel
  • jij omwikkelt
  • hij/zij/het omwikkelt
  • wij omwikkelen
  • jullie omwikkelen
  • zij omwikkelen

Indicativo presente

  • yo vendo
  • vendas
  • él/ella venda
  • nosotros vendamos
  • vosotros vendáis
  • ellos/ellas vendan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik omwikkelde
  • jij omwikkelde
  • hij/zij/het omwikkelde
  • wij omwikkelden
  • jullie omwikkelden
  • zij omwikkelden

Indefinido

  • yo vendé
  • vendaste
  • él/ella vendó
  • nosotros vendamos
  • vosotros vendasteis
  • ellos/ellas vendaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omwikkeld
  • jij hebt omwikkeld
  • hij/zij/het heeft omwikkeld
  • wij hebben omwikkeld
  • jullie hebben omwikkeld
  • zij hebben omwikkeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he vendado
  • has vendado
  • él/ella ha vendado
  • nosotros hemos vendado
  • vosotros habéis vendado
  • ellos/ellas han vendado

Voltooid verleden tijd

  • ik had omwikkeld
  • jij had omwikkeld
  • hij/zij/het had omwikkeld
  • wij hadden omwikkeld
  • jullie hadden omwikkeld
  • zij hadden omwikkeld

Pluscuamperfecto

  • yo había vendado
  • habías vendado
  • él/ella había vendado
  • nosotros habíamos vendado
  • vosotros habíais vendado
  • ellos/ellas habían vendado

Toekomende tijd I

  • ik zal omwikkelen
  • jij zult omwikkelen
  • hij/zij/het zal omwikkelen
  • wij zullen omwikkelen
  • jullie zullen omwikkelen
  • zij zullen omwikkelen

Futuro I

  • yo vendaré
  • vendarás
  • él/ella vendará
  • nosotros vendaremos
  • vosotros vendaréis
  • ellos/ellas vendarán

Toekomende tijd II

  • ik zal omwikkeld hebben
  • jij zult omwikkeld hebben
  • hij/zij/het zal omwikkeld hebben
  • wij zullen omwikkeld hebben
  • jullie zullen omwikkeld hebben
  • zij zullen omwikkeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré vendado
  • habrás vendado
  • él/ella habrá vendado
  • nosotros habremos vendado
  • vosotros habréis vendado
  • ellos/ellas habrán vendado

Conditionalis I

  • ik zou omwikkelen
  • jij zou omwikkelen
  • hij/zij/het zou omwikkelen
  • wij zouden omwikkelen
  • jullie zouden omwikkelen
  • zij zouden omwikkelen

Condicional

  • yo vendaría
  • vendarías
  • él/ella vendaría
  • nosotros vendaríamos
  • vosotros vendaríais
  • ellos/ellas vendarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben omwikkeld
  • jij zou hebben omwikkeld
  • hij/zij/het zou hebben omwikkeld
  • wij zouden hebben omwikkeld
  • jullie zouden hebben omwikkeld
  • zij zouden hebben omwikkeld

Condicional perfecto

  • yo habría vendado
  • habrías vendado
  • él/ella habría vendado
  • nosotros habríamos vendado
  • vosotros habríais vendado
  • ellos/ellas habrían vendado

Imperatief

  • jij omwikkel
  • jullie omwikkelt

Imperativo presente

  • venda
  • vosotros vendad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van omwikkelen