Vervoeging van onderrichten
Onbepaalde wijs (infinitief): onderrichten
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onderricht
- jij onderricht
- hij/zij/het onderricht
- wij onderrichten
- jullie onderrichten
- zij onderrichten
Present
- I crystallize
- you crystallize
- he/she/it crystallizes
- we crystallize
- you crystallize
- they crystallize
Onvoltooid verleden tijd
- ik onderrichtte
- jij onderrichtte
- hij/zij/het onderrichtte
- wij onderrichtten
- jullie onderrichtten
- zij onderrichtten
Simple past
- I crystallized
- you crystallized
- he/she/it crystallized
- we crystallized
- you crystallized
- they crystallized
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onderricht
- jij hebt onderricht
- hij/zij/het heeft onderricht
- wij hebben onderricht
- jullie hebben onderricht
- zij hebben onderricht
Present perfect
- I have crystallized
- you have crystallized
- he/she/it has crystallized
- we have crystallized
- you have crystallized
- they have crystallized
Voltooid verleden tijd
- ik had onderricht
- jij had onderricht
- hij/zij/het had onderricht
- wij hadden onderricht
- jullie hadden onderricht
- zij hadden onderricht
Past perfect
- I had crystallized
- you had crystallized
- he/she/it had crystallized
- we had crystallized
- you had crystallized
- they had crystallized
Toekomende tijd I
- ik zal onderrichten
- jij zult onderrichten
- hij/zij/het zal onderrichten
- wij zullen onderrichten
- jullie zullen onderrichten
- zij zullen onderrichten
Future
- I will crystallize
- you will crystallize
- he/she/it will crystallize
- we will crystallize
- you will crystallize
- they will crystallize
Toekomende tijd II
- ik zal onderricht hebben
- jij zult onderricht hebben
- hij/zij/het zal onderricht hebben
- wij zullen onderricht hebben
- jullie zullen onderricht hebben
- zij zullen onderricht hebben
Future perfect
- I will have crystallized
- you will have crystallized
- he/she/it will have crystallized
- we will have crystallized
- you will have crystallized
- they will have crystallized
Conditionalis I
- ik zou onderrichten
- jij zou onderrichten
- hij/zij/het zou onderrichten
- wij zouden onderrichten
- jullie zouden onderrichten
- zij zouden onderrichten
Conditional present
- I would crystallize
- you would crystallize
- he/she/it would crystallize
- we would crystallize
- you would crystallize
- they would crystallize
Conditionalis II
- ik zou hebben onderricht
- jij zou hebben onderricht
- hij/zij/het zou hebben onderricht
- wij zouden hebben onderricht
- jullie zouden hebben onderricht
- zij zouden hebben onderricht
Conditional perfect
- I would have crystallized
- you would have crystallized
- he/she/it would have crystallized
- we would have crystallized
- you would have crystallized
- they would have crystallized
Imperatief
- jij onderricht
- jullie onderricht
Imperative
- you crystallize
- you crystallize