Vervoeging van onderwerpen

Onbepaalde wijs (infinitief): onderwerpen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik onderwerp
  • jij onderwerpt
  • hij/zij/het onderwerpt
  • wij onderwerpen
  • jullie onderwerpen
  • zij onderwerpen

Präsens Indikativ

  • ich bezwinge
  • du bezwingst
  • er/sie/es bezwingt
  • wir bezwingen
  • ihr bezwingt
  • sie bezwingen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik onderwierp
  • jij onderwierp
  • hij/zij/het onderwierp
  • wij onderwierpen
  • jullie onderwierpen
  • zij onderwierpen

Präteritum Indikativ

  • ich bezwang
  • du bezwangst
  • er/sie/es bezwang
  • wir bezwangen
  • ihr bezwangt
  • sie bezwangen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb onderworpen
  • jij hebt onderworpen
  • hij/zij/het heeft onderworpen
  • wij hebben onderworpen
  • jullie hebben onderworpen
  • zij hebben onderworpen

Perfekt Indikativ

  • ich habe bezwungen
  • du hast bezwungen
  • er/sie/es hat bezwungen
  • wir haben bezwungen
  • ihr habt bezwungen
  • sie haben bezwungen

Voltooid verleden tijd

  • ik had onderworpen
  • jij had onderworpen
  • hij/zij/het had onderworpen
  • wij hadden onderworpen
  • jullie hadden onderworpen
  • zij hadden onderworpen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte bezwungen
  • du hattest bezwungen
  • er/sie/es hatte bezwungen
  • wir hatten bezwungen
  • ihr hattet bezwungen
  • sie hatten bezwungen

Toekomende tijd I

  • ik zal onderwerpen
  • jij zult onderwerpen
  • hij/zij/het zal onderwerpen
  • wij zullen onderwerpen
  • jullie zullen onderwerpen
  • zij zullen onderwerpen

Futur I Indikativ

  • ich werde bezwingen
  • du wirst bezwingen
  • er/sie/es wird bezwingen
  • wir werden bezwingen
  • ihr werdet bezwingen
  • sie werden bezwingen

Toekomende tijd II

  • ik zal onderworpen hebben
  • jij zult onderworpen hebben
  • hij/zij/het zal onderworpen hebben
  • wij zullen onderworpen hebben
  • jullie zullen onderworpen hebben
  • zij zullen onderworpen hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde bezwungen haben
  • du wirst bezwungen haben
  • er/sie/es wird bezwungen haben
  • wir werden bezwungen haben
  • ihr werdet bezwungen haben
  • sie werden bezwungen haben

Conditionalis I

  • ik zou onderwerpen
  • jij zou onderwerpen
  • hij/zij/het zou onderwerpen
  • wij zouden onderwerpen
  • jullie zouden onderwerpen
  • zij zouden onderwerpen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde bezwingen
  • du würdest bezwingen
  • er/sie/es würde bezwingen
  • wir würden bezwingen
  • ihr würdet bezwingen
  • sie würden bezwingen

Conditionalis II

  • ik zou hebben onderworpen
  • jij zou hebben onderworpen
  • hij/zij/het zou hebben onderworpen
  • wij zouden hebben onderworpen
  • jullie zouden hebben onderworpen
  • zij zouden hebben onderworpen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde bezwungen haben
  • du würdest bezwungen haben
  • er/sie/es würde bezwungen haben
  • wir würden bezwungen haben
  • ihr würdet bezwungen haben
  • sie würden bezwungen haben

Imperatief

  • jij onderwerp
  • jullie onderwerpt

Imperativ

  • du bezwing(e)
  • ihr bezwingt