Vervoeging van ontharden
Onbepaalde wijs (infinitief): ontharden
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik onthard
- jij onthardt
- hij/zij/het onthardt
- wij ontharden
- jullie ontharden
- zij ontharden
Indicativo presente
- yo desincrusto
- tú desincrustas
- él/ella desincrusta
- nosotros desincrustamos
- vosotros desincrustáis
- ellos/ellas desincrustan
Onvoltooid verleden tijd
- ik onthardde
- jij onthardde
- hij/zij/het onthardde
- wij onthardden
- jullie onthardden
- zij onthardden
Indefinido
- yo desincrusté
- tú desincrustaste
- él/ella desincrustó
- nosotros desincrustamos
- vosotros desincrustasteis
- ellos/ellas desincrustaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb onthard
- jij hebt onthard
- hij/zij/het heeft onthard
- wij hebben onthard
- jullie hebben onthard
- zij hebben onthard
Pretérito perfecto compuesto
- yo he desincrustado
- tú has desincrustado
- él/ella ha desincrustado
- nosotros hemos desincrustado
- vosotros habéis desincrustado
- ellos/ellas han desincrustado
Voltooid verleden tijd
- ik had onthard
- jij had onthard
- hij/zij/het had onthard
- wij hadden onthard
- jullie hadden onthard
- zij hadden onthard
Pluscuamperfecto
- yo había desincrustado
- tú habías desincrustado
- él/ella había desincrustado
- nosotros habíamos desincrustado
- vosotros habíais desincrustado
- ellos/ellas habían desincrustado
Toekomende tijd I
- ik zal ontharden
- jij zult ontharden
- hij/zij/het zal ontharden
- wij zullen ontharden
- jullie zullen ontharden
- zij zullen ontharden
Futuro I
- yo desincrustaré
- tú desincrustarás
- él/ella desincrustará
- nosotros desincrustaremos
- vosotros desincrustaréis
- ellos/ellas desincrustarán
Toekomende tijd II
- ik zal onthard hebben
- jij zult onthard hebben
- hij/zij/het zal onthard hebben
- wij zullen onthard hebben
- jullie zullen onthard hebben
- zij zullen onthard hebben
Futuro perfecto
- yo habré desincrustado
- tú habrás desincrustado
- él/ella habrá desincrustado
- nosotros habremos desincrustado
- vosotros habréis desincrustado
- ellos/ellas habrán desincrustado
Conditionalis I
- ik zou ontharden
- jij zou ontharden
- hij/zij/het zou ontharden
- wij zouden ontharden
- jullie zouden ontharden
- zij zouden ontharden
Condicional
- yo desincrustaría
- tú desincrustarías
- él/ella desincrustaría
- nosotros desincrustaríamos
- vosotros desincrustaríais
- ellos/ellas desincrustarían
Conditionalis II
- ik zou hebben onthard
- jij zou hebben onthard
- hij/zij/het zou hebben onthard
- wij zouden hebben onthard
- jullie zouden hebben onthard
- zij zouden hebben onthard
Condicional perfecto
- yo habría desincrustado
- tú habrías desincrustado
- él/ella habría desincrustado
- nosotros habríamos desincrustado
- vosotros habríais desincrustado
- ellos/ellas habrían desincrustado
Imperatief
- jij onthard
- jullie onthardt
Imperativo presente
- tú desincrusta
- vosotros desincrustad