Vervoeging van ontkiemen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het ontkiemt
  • zij ontkiemen

Präsens Indikativ

  • er/sie/es sprießt
  • sie sprießen

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het ontkiemde
  • zij ontkiemden

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es sprießte
  • sie sprießten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is ontkiemd
  • zij zijn ontkiemd

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es hat gesprießt
  • sie haben gesprießt

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was ontkiemd
  • zij waren ontkiemd

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es hatte gesprießt
  • sie hatten gesprießt

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal ontkiemen
  • zij zult ontkiemen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird sprießen
  • sie werden sprießen

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal ontkiemd zijn
  • zij zult ontkiemd zijn

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird gesprießt haben
  • sie werden gesprießt haben

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal ontkiemen
  • zij zullen ontkiemen

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde sprießen
  • sie würden sprießen

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn ontkiemd
  • zij zullen zijn ontkiemd

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde gesprießt haben
  • sie würden gesprießt haben