Vervoeging van ontvouwen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontvouw
  • jij ontvouwt
  • hij/zij/het ontvouwt
  • wij ontvouwen
  • jullie ontvouwen
  • zij ontvouwen

Indicativo presente

  • yo tiendo
  • tiendes
  • él/ella tiende
  • nosotros tendemos
  • vosotros tendéis
  • ellos/ellas tienden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontvouwde
  • jij ontvouwde
  • hij/zij/het ontvouwde
  • wij ontvouwden
  • jullie ontvouwden
  • zij ontvouwden

Indefinido

  • yo tendí
  • tendiste
  • él/ella tendió
  • nosotros tendimos
  • vosotros tendisteis
  • ellos/ellas tendieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontvouwd
  • jij hebt ontvouwd
  • hij/zij/het heeft ontvouwd
  • wij hebben ontvouwd
  • jullie hebben ontvouwd
  • zij hebben ontvouwd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he tendido
  • has tendido
  • él/ella ha tendido
  • nosotros hemos tendido
  • vosotros habéis tendido
  • ellos/ellas han tendido

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontvouwd
  • jij had ontvouwd
  • hij/zij/het had ontvouwd
  • wij hadden ontvouwd
  • jullie hadden ontvouwd
  • zij hadden ontvouwd

Pluscuamperfecto

  • yo había tendido
  • habías tendido
  • él/ella había tendido
  • nosotros habíamos tendido
  • vosotros habíais tendido
  • ellos/ellas habían tendido

Toekomende tijd I

  • ik zal ontvouwen
  • jij zult ontvouwen
  • hij/zij/het zal ontvouwen
  • wij zullen ontvouwen
  • jullie zullen ontvouwen
  • zij zullen ontvouwen

Futuro I

  • yo tenderé
  • tenderás
  • él/ella tenderá
  • nosotros tenderemos
  • vosotros tenderéis
  • ellos/ellas tenderán

Toekomende tijd II

  • ik zal ontvouwd hebben
  • jij zult ontvouwd hebben
  • hij/zij/het zal ontvouwd hebben
  • wij zullen ontvouwd hebben
  • jullie zullen ontvouwd hebben
  • zij zullen ontvouwd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré tendido
  • habrás tendido
  • él/ella habrá tendido
  • nosotros habremos tendido
  • vosotros habréis tendido
  • ellos/ellas habrán tendido

Conditionalis I

  • ik zou ontvouwen
  • jij zou ontvouwen
  • hij/zij/het zou ontvouwen
  • wij zouden ontvouwen
  • jullie zouden ontvouwen
  • zij zouden ontvouwen

Condicional

  • yo tendería
  • tenderías
  • él/ella tendería
  • nosotros tenderíamos
  • vosotros tenderíais
  • ellos/ellas tenderían

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontvouwd
  • jij zou hebben ontvouwd
  • hij/zij/het zou hebben ontvouwd
  • wij zouden hebben ontvouwd
  • jullie zouden hebben ontvouwd
  • zij zouden hebben ontvouwd

Condicional perfecto

  • yo habría tendido
  • habrías tendido
  • él/ella habría tendido
  • nosotros habríamos tendido
  • vosotros habríais tendido
  • ellos/ellas habrían tendido

Imperatief

  • jij ontvouw
  • jullie ontvouwt

Imperativo presente

  • tiende
  • vosotros tended