Vervoeging van ontwerpen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontwerp
  • jij ontwerpt
  • hij/zij/het ontwerpt
  • wij ontwerpen
  • jullie ontwerpen
  • zij ontwerpen

Indicativo presente

  • yo bosquejo
  • bosquejas
  • él/ella bosqueja
  • nosotros bosquejamos
  • vosotros bosquejáis
  • ellos/ellas bosquejan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontwierp
  • jij ontwierp
  • hij/zij/het ontwierp
  • wij ontwierpen
  • jullie ontwierpen
  • zij ontwierpen

Indefinido

  • yo bosquejé
  • bosquejaste
  • él/ella bosquejó
  • nosotros bosquejamos
  • vosotros bosquejasteis
  • ellos/ellas bosquejaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontworpen
  • jij hebt ontworpen
  • hij/zij/het heeft ontworpen
  • wij hebben ontworpen
  • jullie hebben ontworpen
  • zij hebben ontworpen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he bosquejado
  • has bosquejado
  • él/ella ha bosquejado
  • nosotros hemos bosquejado
  • vosotros habéis bosquejado
  • ellos/ellas han bosquejado

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontworpen
  • jij had ontworpen
  • hij/zij/het had ontworpen
  • wij hadden ontworpen
  • jullie hadden ontworpen
  • zij hadden ontworpen

Pluscuamperfecto

  • yo había bosquejado
  • habías bosquejado
  • él/ella había bosquejado
  • nosotros habíamos bosquejado
  • vosotros habíais bosquejado
  • ellos/ellas habían bosquejado

Toekomende tijd I

  • ik zal ontwerpen
  • jij zult ontwerpen
  • hij/zij/het zal ontwerpen
  • wij zullen ontwerpen
  • jullie zullen ontwerpen
  • zij zullen ontwerpen

Futuro I

  • yo bosquejaré
  • bosquejarás
  • él/ella bosquejará
  • nosotros bosquejaremos
  • vosotros bosquejaréis
  • ellos/ellas bosquejarán

Toekomende tijd II

  • ik zal ontworpen hebben
  • jij zult ontworpen hebben
  • hij/zij/het zal ontworpen hebben
  • wij zullen ontworpen hebben
  • jullie zullen ontworpen hebben
  • zij zullen ontworpen hebben

Futuro perfecto

  • yo habré bosquejado
  • habrás bosquejado
  • él/ella habrá bosquejado
  • nosotros habremos bosquejado
  • vosotros habréis bosquejado
  • ellos/ellas habrán bosquejado

Conditionalis I

  • ik zou ontwerpen
  • jij zou ontwerpen
  • hij/zij/het zou ontwerpen
  • wij zouden ontwerpen
  • jullie zouden ontwerpen
  • zij zouden ontwerpen

Condicional

  • yo bosquejaría
  • bosquejarías
  • él/ella bosquejaría
  • nosotros bosquejaríamos
  • vosotros bosquejaríais
  • ellos/ellas bosquejarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontworpen
  • jij zou hebben ontworpen
  • hij/zij/het zou hebben ontworpen
  • wij zouden hebben ontworpen
  • jullie zouden hebben ontworpen
  • zij zouden hebben ontworpen

Condicional perfecto

  • yo habría bosquejado
  • habrías bosquejado
  • él/ella habría bosquejado
  • nosotros habríamos bosquejado
  • vosotros habríais bosquejado
  • ellos/ellas habrían bosquejado

Imperatief

  • jij ontwerp
  • jullie ontwerpt

Imperativo presente

  • bosqueja
  • vosotros bosquejad