Vervoeging van opdoen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe op
  • jij doet op
  • hij/zij/het doet op
  • wij doen op
  • jullie doen op
  • zij doen op

Present

  • I dish
  • you dish
  • he/she/it dishes
  • we dish
  • you dish
  • they dish

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed op
  • jij deed op
  • hij/zij/het deed op
  • wij deden op
  • jullie deden op
  • zij deden op

Simple past

  • I dished
  • you dished
  • he/she/it dished
  • we dished
  • you dished
  • they dished

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgedaan
  • jij hebt opgedaan
  • hij/zij/het heeft opgedaan
  • wij hebben opgedaan
  • jullie hebben opgedaan
  • zij hebben opgedaan

Present perfect

  • I have dished
  • you have dished
  • he/she/it has dished
  • we have dished
  • you have dished
  • they have dished

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgedaan
  • jij had opgedaan
  • hij/zij/het had opgedaan
  • wij hadden opgedaan
  • jullie hadden opgedaan
  • zij hadden opgedaan

Past perfect

  • I had dished
  • you had dished
  • he/she/it had dished
  • we had dished
  • you had dished
  • they had dished

Toekomende tijd I

  • ik zal opdoen
  • jij zult opdoen
  • hij/zij/het zal opdoen
  • wij zullen opdoen
  • jullie zullen opdoen
  • zij zullen opdoen

Future

  • I will dish
  • you will dish
  • he/she/it will dish
  • we will dish
  • you will dish
  • they will dish

Toekomende tijd II

  • ik zal opgedaan hebben
  • jij zult opgedaan hebben
  • hij/zij/het zal opgedaan hebben
  • wij zullen opgedaan hebben
  • jullie zullen opgedaan hebben
  • zij zullen opgedaan hebben

Future perfect

  • I will have dished
  • you will have dished
  • he/she/it will have dished
  • we will have dished
  • you will have dished
  • they will have dished

Conditionalis I

  • ik zou opdoen
  • jij zou opdoen
  • hij/zij/het zou opdoen
  • wij zouden opdoen
  • jullie zouden opdoen
  • zij zouden opdoen

Conditional present

  • I would dish
  • you would dish
  • he/she/it would dish
  • we would dish
  • you would dish
  • they would dish

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgedaan
  • jij zou hebben opgedaan
  • hij/zij/het zou hebben opgedaan
  • wij zouden hebben opgedaan
  • jullie zouden hebben opgedaan
  • zij zouden hebben opgedaan

Conditional perfect

  • I would have dished
  • you would have dished
  • he/she/it would have dished
  • we would have dished
  • you would have dished
  • they would have dished

Imperatief

  • jij doe op
  • jullie doet op

Imperative

  • you dish
  • you dish

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van opdoen