Vervoeging van opdrogen
Onbepaalde wijs (infinitief): opdrogen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik droog op
- jij droogt op
- hij/zij/het droogt op
- wij drogen op
- jullie drogen op
- zij drogen op
Präsens Indikativ
- ich dorre
- du dorrst
- er/sie/es dorrt
- wir dorren
- ihr dorrt
- sie dorren
Onvoltooid verleden tijd
- ik droogde op
- jij droogde op
- hij/zij/het droogde op
- wij droogden op
- jullie droogden op
- zij droogden op
Präteritum Indikativ
- ich dorrte
- du dorrtest
- er/sie/es dorrte
- wir dorrten
- ihr dorrtet
- sie dorrten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben opgedroogd
- jij bent opgedroogd
- hij/zij/het is opgedroogd
- wij zijn opgedroogd
- jullie zijn opgedroogd
- zij zijn opgedroogd
Perfekt Indikativ
- ich bin gedorrt
- du bist gedorrt
- er/sie/es ist gedorrt
- wir sind gedorrt
- ihr seid gedorrt
- sie sind gedorrt
Voltooid verleden tijd
- ik was opgedroogd
- jij was opgedroogd
- hij/zij/het was opgedroogd
- wij waren opgedroogd
- jullie waren opgedroogd
- zij waren opgedroogd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war gedorrt
- du warst gedorrt
- er/sie/es war gedorrt
- wir waren gedorrt
- ihr wart gedorrt
- sie waren gedorrt
Toekomende tijd I
- ik zal opdrogen
- jij zult opdrogen
- hij/zij/het zal opdrogen
- wij zullen opdrogen
- jullie zullen opdrogen
- zij zullen opdrogen
Futur I Indikativ
- ich werde dorren
- du wirst dorren
- er/sie/es wird dorren
- wir werden dorren
- ihr werdet dorren
- sie werden dorren
Toekomende tijd II
- ik zal opgedroogd zijn
- jij zult opgedroogd zijn
- hij/zij/het zal opgedroogd zijn
- wij zullen opgedroogd zijn
- jullie zullen opgedroogd zijn
- zij zullen opgedroogd zijn
Futur II Indikativ
- ich werde gedorrt sein
- du wirst gedorrt sein
- er/sie/es wird gedorrt sein
- wir werden gedorrt sein
- ihr werdet gedorrt sein
- sie werden gedorrt sein
Conditionalis I
- ik zou opdrogen
- jij zou opdrogen
- hij/zij/het zou opdrogen
- wij zouden opdrogen
- jullie zouden opdrogen
- zij zouden opdrogen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde dorren
- du würdest dorren
- er/sie/es würde dorren
- wir würden dorren
- ihr würdet dorren
- sie würden dorren
Conditionalis II
- ik zou zijn opgedroogd
- jij zou zijn opgedroogd
- hij/zij/het zou zijn opgedroogd
- wij zouden zijn opgedroogd
- jullie zouden zijn opgedroogd
- zij zouden zijn opgedroogd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gedorrt sein
- du würdest gedorrt sein
- er/sie/es würde gedorrt sein
- wir würden gedorrt sein
- ihr würdet gedorrt sein
- sie würden gedorrt sein
Imperatief
- jij droog op
- jullie droogt op
Imperativ
- du dorr(e)
- ihr dorrt