Vervoeging van openspringen
Onbepaalde wijs (infinitief): openspringen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het springt open
- zij springen open
Präsens Indikativ
- er/sie/es springt auf
- sie springen auf
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het sprong open
- zij sprongen open
Präteritum Indikativ
- er/sie/es sprang auf
- sie sprangen auf
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is opengesprongen
- zij zijn opengesprongen
Perfekt Indikativ
- er/sie/es ist aufgesprungen
- sie sind aufgesprungen
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was opengesprongen
- zij waren opengesprongen
Plusquamperfekt Indikativ
- er/sie/es war aufgesprungen
- sie waren aufgesprungen
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal openspringen
- zij zult openspringen
Futur I Indikativ
- er/sie/es wird aufspringen
- sie werden aufspringen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal opengesprongen zijn
- zij zult opengesprongen zijn
Futur II Indikativ
- er/sie/es wird aufgesprungen sein
- sie werden aufgesprungen sein
Conditionalis I
- hij/zij/het zal openspringen
- zij zullen openspringen
Futur I Konjunktiv II
- er/sie/es würde aufspringen
- sie würden aufspringen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn opengesprongen
- zij zullen zijn opengesprongen
Futur II Konjunktiv II
- er/sie/es würde aufgesprungen sein
- sie würden aufgesprungen sein